Het gevreesde
misbruik van de IHRA-werkdefinitie van antisemitisme wordt steeds duidelijker. Zoals Jaap Hamburger, voorzitter van Een Ander Joods Geluid eerder dit jaar betoogde is die definitie door Israël en zijn lobby-agentschappen, zoals in Nederland het CIDI, 'verabsoluteerd, gepolitiseerd en omgesmeed tot een wapen' om kritiek op de Israëlische staat en de bezetting van Palestina de kop in te drukken. De definitie zelf is vaag, maar in een aantal bijgevoegde voorbeelden die duidelijk moeten maken wat er met die werkdefinitie wordt bedoeld gaat het om kritische uitingen over de politiek van de staat Israël. Minister Grapperhaus heeft de werkdefinitie onder dekking van een Kamermeerderheid met het OM gedeeld omdat het document aanwijzingen kan geven voor de beoordeling van mogelijke strafbare discriminatie en groepsbelediging. Maar hij erkent ook dat een aantal van deze voorbeelden als legitieme kritiek beschermd worden door de vrijheid van meningsuiting. Dat grondrecht is inmiddels onder aanroeping van de IHRA-werkdefinitie al talloze malen geschonden
De Israëllobby heeft geen boodschap aan uitingsvrijheid. Het
European Legal Support Centre (ELSC) dat pro-Palestijnse activisten juridisch bijstaat onderzocht 76 gevallen van pogingen
activisten de mond te snoeren met beschuldigingen van antisemitisme. Kritische uitspraken over de Israëlische politiek werden beantwoord met smaad- lastercampagnes, doorgaans via (extreem)rechtse media. Daarnaast ging het om het aanvechten van fondsen of subsidies voor pro-Palestijnse organisaties en het belemmeren van het gebruik van zaalruimte door druk uit te oefenen op de eigenaren. De ernst van de smaad en laster kan verschillen. Niet alle rottige opmerkingen hoeven uitgelegd te worden als dreigement om iemand de mond te snoeren. Maar met de kwalificatie van minister Kaag als een 'Palestijnse mol' en 'Arabisch raspaard van Troje' die haar kinderen 'pro-terreur' zou opvoeden zijn de auteurs naar mijn mening ver over de grens gegaan. De slappe knieën van het bestuur van de Vrije Universiteit dat onder druk van het CIDI een
debat over een academische boycot van Israël verbood laten voorts zien hoe makkelijk het is om in Nederland het debat over Israël te smoren als iemand roept dat er sprake is van antisemitisme.
Waar het om gaat is dat de lobbyisten voor de apartheidspolitiek van Israël weten dat de beschuldiging van antisemitisme in Nederland heel gevoelig ligt. Een dergelijk verwijt betekent in de praktijk een deuk in iemands reputatie en vervelende reacties van familie, vrienden en collega's. Dat verhindert de vrije meningsuiting over Israël. De angst voor associatie met antisemitisme of terrorisme werkt verstikkend op het openbare debat over de relaties tussen Israël en de Palestijnen, stelt het ELSC-rapport. In een democratische samenleving moet openlijk gesproken kunnen worden over alle politieke onderwerpen, ook, of misschien wel juist als er sprake is van grote meningsverschillen.