01 december 2007

Godsdienstkritiek: hoe ver mag je gaan?


In de EU is overeenstemming bereikt over de strafbaarstelling van racisme en vreemdelingenhaat.Het publiekelijk aanzetten tot geweld of haat tegen personen op grond van ras, huidskleur of godsdienst is straks in alle lidstaten strafbaar. Het ontkennen van de holocaust wordt strafbaar wanneer het beoogt aan te zetten tot haat of geweld. Met die laatste toevoeging, meent Kathalijne Buitenweg, is een goed compromis gevonden tussen de vrijheid van meningsuiting en racismebestrijding.
Bij de discriminatiegronden wordt, net als in het Nederlandse strafrecht, godsdienst in een adem genoemd met ras en huidskleur. Dat is niet vanzelfsprekend. Ras en huidskleur zijn aangeboren, onveranderlijke gegevens. Godsdienst gaat over opvattingen en gevoelens die mensen hebben en die ook veranderen. Het aanzetten tot haat en geweld tegen mensen uitsluitend omdat ze bepaalde opvattingen of gevoelens hebben is terecht strafbaar. Maar het bekritiseren van opvattingen of het spotten met gevoelens kan toch niet verboden worden als we de vrijheid van meningsuiting serieus nemen. De vraag is dus wanneer godsdienstkritiek de grens passeert van het aanzetten tot geweld of haat tegen een bepaalde bevolkingsgroep.
Islamofoben roepen voortdurend deze vraag op. De film die Wilders wil gaan maken over de islam (met het 'succes' van Submission in gedachten) gaat volgens sommigen zonder ook maar een beeld gezien te hebben zeker over de grens. Zo roept Doekle Terpstra in Trouw op om Nee te zeggen tegen de 'kwade boodschap' van Wilders. Terpstra heeft gelijk als hij schrijft dat Wilders telkens over de ruggen van moslims een podium voor zichzelf creëert, als een splijtzwam fungeert en bevolkingsgroepen tegen elkaar opzet. Toch kan met zo'n voorbarige reactie gemakkelijk de indruk ontstaan dat kritiek op de islam in dit land niet mogelijk is. Sylvain Ephimenco vraagt zich in reactie op Terpstra af waarom deze zich niet druk heeft gemaakt over de film van Jan van Friesland ‘Het evangelie van Caesar’, een 'blasfemische' film waarin beweerd wordt dat Jezus niet heeft bestaan. Uiterst hard en kwetsend voor miljoenen christenen, meent Ephimenco. Maar christenen roepen geen moord en brand bij zo'n film. Het is de vrees voor de reactie van islamieten waarom Terpstra de pen oppakt, meent Ephimenco.
Nu is 'hard en kwetsend' wel iets anders dan aanzetten tot geweld en haat. Dus deze redenering lijkt mij dubieus, maar ik heb de film van Van Friesland niet gezien, dus laat ik voorzichtig zijn. Waar het om gaat is dat een onderscheid gemaakt moet worden tussen religiekritiek (hoe ongenuanceerd die ook is) en daadwerkelijk aanzetten tot haat en geweld, ongeacht om welke religie het gaat. Het idee (of het waar is of niet) dat voor de ene religie andere normen gelden dan voor de andere is een grote bron van frustratie. Dat is waar Wilders op speculeert. En frustratie kan uiteindelijk uitmonden in geweld. In die zin heeft Terpstra's oproep, hoe terecht ook, toch een risico.
,

1 opmerking:

Anoniem zei

De vraag is een heel eigenaardige. Zij weekt godsdienstkritiek los van kritiek op andere levensovertuigingen. Ik heb daarover al eens het volgende opgemerkt, hoewel dat nergens werd gepubliceerd:
Geloof en democratie
Wanneer men discussies via bijvoorbeeld radio of televisie beluistert over de uitingen van het geloof, valt op dat aanhangers van de diverse eloofsovertuigingen te pas en te onpas hun ‘diepste overtuiging’ in het geding brengen. Recent nog weer minister Donner met zijn visie op beledigingen in verband met iemands geloofsovertuiging. Wat overtuigingen betreft, die men in dit leven kan aanhangen, wordt gesuggereerd dat godsdienstige overtuigingen een grotere diepgang hebben dan welke andere overtuiging dan ook. Aan de atheïst bijvoorbeeld wordt geen ‘diepe’ overtuiging toegeschreven en hij mag dan ook door religieuzen van oudsher worden beledigd, bedreigd en nog erger. Men verwacht daarentegen voor de ‘diepe’ genoemde religieuze overtuigingen respect en eerbied. In Islamistische kring wordt een kritische uitspraak betreffende wat men als de enige waarheid ziet al snel als beledigend uitgelegd en bedrijgingen aan het adres van critici van de Islam zijn, zoals we hebben gezien, niet alleen normaal, maar kunnen ook worden gestraft. Het katholicisme kan er ook mee terecht. Nog niet zolang geleden hoordde ik op de radio de kardinaal op een vraag of hij populair was antwoorden: “uiteraard niet, maar dat kan men verwachten als men de waarheid verkondigt”. Enig begrip voor andere opvattingen lijkt er door een dergelijke stellingname niet in te zitten.
Het wettelijk vastleggen van het begrip “godsdienstvrijheid” betekende in zekere zin een erkenning van de hogere orde van godsdienstige opvattigen, een “status aparte”. Allerlei maatschappelijke opvattingen, waarmee men het niet eens is, mag men kritisch bejegenen, maar de godsdiensten moet men ontzien. Kritiek op idolen als Jezus, Mohammed en hun leer, maar nog meer op de veronderstelde goden, wordt al snel als heiligschennis beschouwd.
Dit zich onttrekken aan kritiek op de godsdienstige leerstellingen en geloofsinhoud moet men niettemin als volstrekt onredelijk afwijzen. In onze maatschappij heeft een ieder het recht zich over welk gedachtengoed dan ook, dus ook de godsdiensten, kritisch uit te laten. Een godsdienstige leer dient zich niet met een beroep op een grotere diepgang, op een verondersteld (maar niet te bewijzen) gelijk, op basis van het aantal aanhangers, op basis van voormannen die de religie beter zouden begrijpen of op grond van een wettelijke min of meer gelegaliseerde aparte status, aan kritiek te onttrekken.
Een kritisch debat over de invloed van godsdienstige overtuigingen op de maatschappij schermt men veelal af met het argument, dat men eerst de achtergronden van de betreffende godsdienst zou moeten bestuderen om een oordeel te kunnen vellen. Dat is onzin. Met velen weten we bijvoorbeeld inmiddels, dat het nationaal-socialisme volstrekt verwerpelijk was, ook zonder dat we van de uit deze kring afkomstige geschriften, zoals Mein Kampf, kennis namen. Het is niet nodig Marx te hebben bestudeerd om zich kritisch uit te laten over de praktijk van het communisme. En zo behoeft men, naar analogie, van geschriften als Bijbel en Koran geen studie te hebben gemaakt als het gaat om een oordeel hoe geloofsovertuigingen zich in het dagelijks leven manifesteren. En tenslotte: een democratie behoort geen hiërarchie in opvattingen of denksystemen te erkennen. De grond- en landswetten zijn de hoogste norm voor het maatschappelijk bestuur. Wie zich bij een kritische bejegening van zijn ‘diepste’ overtuiging beledigd voelt, kan altijd een beroep doen op de rechter, maar niet meer dan dat.