26 november 2012

Behoudend advies Raad van State over Wob

 De Raad van State heeft een advies geschreven bij het wetsontwerp van GroenLinks voor een nieuwe Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Volgens de Raad is een nieuwe Wob niet nodig. Veel problemen hebben te maken met de uitvoering en niet met de wet zelf. Het wetsvoorstel zou niet voldoende hard maken waarom de huidige wet op de schop moet. Het advies neigt hiermee naar de benadering van oud-minister Donner, thans vice-voorzitter van de Raad van State, die als minister voorstander was van een veel beperktere wetswijziging . Daarover moet de Raad ook nog een advies schrijven.

Dat er veel problemen zijn bij de uitvoering van de Wob is niet nieuw. Een aardig beeld geeft dit verslag van de ervaringen van de redactie van weblog Sargasso. Deze problemen zijn natuurlijk niet allemaal te herleiden tot de wet zelf. De gebrekkige archivering en de achterstand in de digitalisering van archieven bij overheidsinstanties maken de uitvoering van de wet soms erg lastig. Dat het ambtelijk apparaat op de rem gaat staan bij het voldoen aan verzoeken is bij de huidige druk van bezuinigingen en reorganisaties wel begrijpelijk. Maar het is ten dele misplaatst omdat de oorzaak ervan ligt in onvoldoende prioriteit in de afgelopen decennia bij het op orde krijgen van de archieven. De Wob stamt uit 1980 en de ICT die het allemaal veel eenvoudiger maakt is ook niet van gisteren.

De terugblik in de geschiedenis van de Wob aan het begin van het advies van de Raad van State geeft onbedoeld aan dat de problemen verder gaan dan de uitvoeringspraktijk van de Wob. Al drie jaar na de invoering van de wet verscheen er een kritisch rapport met aanbevelingen voor een ruimhartiger openbaarheid. Nadrukkelijk werd hierin aandacht gevraagd voor actieve openbaarmaking, het belangrijkste argument van Mariko Peters van GroenLinks om dit voorjaar te pleiten voor een nieuwe wet. Die kritiek van 30 jaar geleden leidde in 1992 tot niet veel meer dan enkele technische aanpassingen. Heeft de Nederlandse overheid begrepen waar het werkelijk om draait, vraag je je dan af.

Recente onvrede over de Wob wordt door de overheid, en dan vooral door de tot voor kort verantwoordelijke minister Donner, ge"framed" als een gevecht tussen journalisten die van geen ophouden weten en een onder druk staand ambtenarenapparaat. De aanpassingen die Donner op het oog had zijn dan vooral ook beperkingen in de uitvoering van de wet: aanvullingen inzake onredelijke en omvangrijke verzoeken, inzake bijzondere verstrekkingen alsmede inzake hergebruik en het in rekening te brengen van vergoedingen.

Het advies van de Raad van State lijkt volledig in lijn met de beperkte en behoudende benadering van de voormalig minister in de constatering "dat de toepassingspraktijk soms sterk is gepolariseerd." Na de constatering dat er in de loop van de jaren meer maatschappelijke en juridische druk (uit Straatsburg bv.) is gekomen op een ruimhartiger openbaarheidsbeleid, meent de Raad toch nog eens duidelijk te moeten stellen dat de toegang tot de overheidsinformatie niet onbegrensd kan zijn. En "dat er een spanning kan ontstaan tussen het belang van openbaarheid en andere legitieme belangen zoals bijvoorbeeld de veiligheid van de staat, de opsporing van strafbare feiten, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van bedrijfsgeheimen." Alsof we dat nog niet weten. En alsof het wetsvoorstel van GroenLinks daar geen rekening mee houdt. Het gaat er echter om een antwoord te vinden op maatschappelijke veranderingen en toegenomen technische mogelijkheden.

De Raad van State is niet overtuigd van het nut en de noodzaak van een nieuwe wet en vreest bij invoering van de wet volgens het ontwerp van GroenLinks een verdere juridisering die alleen maar belemmerend kan werken op de uitvoeringspraktijk. Actieve openbaarheid staat al in de wet. En nieuwe technieken vereisen geen nieuwe wet, maar aanpassing van de uitvoeringspraktijk. Daar heeft de Raad een punt. Maar waarom gebeurt dit dan onvoldoende en lopen journalisten zowel als burgers nog steeds tegen muren als ze bij de overheid aankloppen om informatie? Waarom zijn er nu al zoveel processen over de Wob? In principe, zegt de Raad, moet de openbaarheid gerealiseerd kunnen worden met de huidige wet. Maar alle evaluatierapporten wijzen op het tegendeel. Zou je dan niet moeten concluderen dat de wet tekort schiet in het afdwingen van de openbaarheid die nu maatschappelijk gewenst is en ook eenvoudig is te realiseren?

Linda Voortman, die het dossier van Mariko Peters heeft overgenomen, legt in haar eerste reactie op het advies de vinger op de zere plek: “De Raad van State zegt in haar reactie dat de huidige wet voldoende ruimte biedt voor meer openbaarheid. Maar dit blijkt niet uit de praktijk. Ik zou graag zien dat we minder beredeneren vanuit de gevestigde orde, maar meer vanuit de burgers: geef hen het recht of informatie, ook als dat soms ingewikkeld is voor diegenen die in deze informatie moeten voorzien.” Bezien vanuit de overheid voldoet de wet en zijn aanpassingen in de uitvoering voldoende, vooral als daarmee de druk op het apparaat verminderd kan worden. Maar deze wet dient beoordeeld te worden vanuit het standpunt van de burgers. Dat vraagt om een geheel nieuwe invalshoek. De Raad van State toont daarentegen een uiterst behoudende invalshoek bij dit onderwerp, ook in het commentaar op de verdere inhoud van het wetsontwerp. De reikwijdte overschrijdt het private domein (tja, wat wil je na al die privatiseringen). De beperking ten aanzien van de persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren is niet goed geformuleerd (minister en ambtenaar kunnen tegen elkaar worden uitgespeeld; o, die angst voor de pers!). Er zijn onvoorziene financiële consequenties en de onafhankelijke toezichthouder, de informatiecommissaris gaat de problemen niet oplossen volgens het advies, hij maakt het eerder nog ingewikkelder. Gevreesd moet worden voor een afschuiven van de verantwoordelijkheid voor een juiste uitvoering van de wet naar de informatiecommissaris. Dat lijkt me een argument dat van toepassing kan zijn op alle toezichthoudende organen. Maar ik kan me niet voorstellen dat hiermee heel toezichthoudend Nederland door de Raad wordt afgeschoten.

Evenals Donner en al zijn voorgangers lijkt de Raad onvoldoende overtuigd van de noodzaak van een nieuwe, principiële benadering van de openbaarheid van overheidsinformatie. Een benadering waarbij vanuit de invalshoek van de burgers de regels worden geformuleerd en afgewogen. De poging van GroenLinks om de Nederlandse overheid in navolging van vele andere landen op het spoor te krijgen van deze nieuwe benadering van de openbaarheid van bestuur dreigt nu in de kiem gesmoord te worden. Waarmee de achterstand oploopt, de frustraties over het tekort aan openheid blijven bestaan en de processen over de uitvoering van de wet zeeën van tijd in beslag blijven nemen die beter besteed kan worden.



18 november 2012

Advocaat de mond gesnoerd


Dertig jaar nadat heel Nederland uitliep in protest tegen de kernwapens voert Meindert Stelling nog steeds een juridische strijd tegen de aanwezigheid van deze massavernietigingswapens op Nederlandse bodem. Hij bestreed tot en met de Hoge Raad de rechtmatigheid van het opslaan van kernwapens. Tevergeefs, in december 2001 maakt dit hoogste rechtsorgaan een einde aan de aanklacht van de Juristen voor de Vrede door het rechterlijk oordeel over de rechtmatigheid van het gebruik van kernwapens te bevestigen. De acties tegen kernwapens zijn sindsdien buiten de publiciteit doorgegaan. En Stelling bleef als advocaat optreden voor activisten die voor de rechtbank moesten verschijnen vanwege inbraak en vernieling op de vliegbasis Volkel, waar de kernwapens liggen.

Stelling, voormalig beroepsmilitair, is er van overtuigd dat voorbereiding van het gebruik van kernwapens in strijd is met het oorlogsrecht en met mensenrechten. Het gaat hier immers om wapens die, zelfs als ze tegen een militair doel zijn gericht, grote gebieden totaal kunnen vernietigen met onnoemelijk veel burgerslachtoffers als gevolg. Oorlogsrecht verbiedt het gebruik van wapens die het onderscheid tussen militaire en burgerdoelen niet kunnen maken. De staat die deze wapens in de kast heeft stelt zijn burgers bloot aan groot gevaar en neemt een loopje met de plicht om zijn burgers te beschermen. Als iemand veroordeeld kan worden voor het in gevaar brengen van zijn buren door de opslag van explosieven of zelfs gewoon vuurwerk, mag de staat dan de levens van duizenden burgers op het spel zetten met kernwapens?  

Nederlandse rechters toonden zich tot nu toe niet gevoelig voor deze redenering. Toen Stelling in 2008 bij het Gerechtshof in Den Bosch ter verdediging van de Volkel-activisten van zijn hart geen moordkuil maakte en de rechterlijke macht tot en met de Hoge Raad beschuldigde van collaboratie werd hem het spreken verder onmogelijk gemaakt. Twee jaar later stond hij weer voor de Hoge Raad om deze beslissing aan te vechten, maar opnieuw ving hij bot. Het ontnemen van het woord aan een raadsman is een ordemaatregel, volgens de Hoge Raad, waartegen geen hoger beroep of cassatie mogelijk is. Stelling heeft zich inmiddels gewend tot het Europese Hof in Straatsburg om deze cassatie aan te vechten. Bij de Nederlandse rechter heeft hij dit jaar, opnieuw tevergeefs, getracht om hangende de zaak bij het hof in Straatsburg, de tenuitvoerlegging van de straf van de activisten (een boete en werkstraf) op te schorten.

Wat mocht Stelling niet zeggen in Den Bosch? Volgens de uitspraak door de Hoge Raad  (LJN: BJ9897, Hoge Raad , 08/01048) sprak hij over "de schaamteloze serviliteit van de Hoge Raad ten opzichte van een misdadige politieke leiding, die vasthoudt aan de nucleaire systeemmisdaad". Een forse politieke uitspraak die de Hoge Raad zeker als een belediging kan opvatten. Maar wie moet daarover oordelen en op welke grond? Als er sprake is van een strafbare belediging zou je verwachten dat er een aparte rechtszaak van wordt gemaakt. Nu is door de voorzitter van het Bossche hof een disciplinerende maatregel genomen zonder verwijzing naar een in de strafwet vastgelegde grens voor de vrije meningsuiting. En de Hoge Raad, de beledigde instantie zelf, is kennelijk de enige plek waar een advocaat zijn gelijk mag proberen te halen. Intussen zijn de verdachten beroofd van hun verdediging. Voor een leek is dit niet makkelijk te volgen.

De vrijheid van een advocaat om zijn woorden te kiezen in de verdediging van zijn cliënten staat hier tegenover de noodzaak van onderling respect van verschillende partijen in een rechtszaak. Ook een advocaat of een officier van justitie kan een grens overschrijden. Ik herinner me een zaak waarin het OM zich openlijk racistisch uitliet over verdachten. De belediging die Stelling de kop kostte is een politieke uitspraak over de rechterlijke macht die in zijn ogen niet onafhankelijk heeft geopereerd in de uitspraak uit 2001. Mag je als advocaat een in jouw ogen zeer omstreden uitspraak van het hoogste rechtscollege niet meer aanvechten in een nieuwe zaak? Zou Stelling ook het woord ontnomen zijn als hij zijn uitlating had gedaan in een artikel in de krant of in een juridisch tijdschrift? Is het bij de huidige regels in de rechtspraak niet al te eenvoudig om advocaten met onwelgevallige standpunten of fors aangezette uitdrukkingen de mond te snoeren? Ik ben benieuwd wat ze daar in Straatsburg over te zeggen hebben.



13 november 2012

De strafbaarheid van digitale pesterijen

De zelfmoord van de 20e jarige Tim Ribberink heeft een nieuwe impuls gegeven aan de discussie over de strafbaarheid van pesten en dan met name het pesten via digitale kanalen. De ouders namen zijn afscheidsbrief op in de rouwadvertentie. In die brief schreef Tim dat hij zijn hele leven lang was "bespot, getreiterd, gepest en buitengesloten." De ouders hebben bij de politie melding gedaan van twee incidenten. Een politiewoordvoerder zegt vanwege de gevoeligheid van de zaak hier weinig over te willen zeggen. Ze laat weten dat pesten in principe moeilijk te bestraffen is. Een verder onderzoek is onwaarschijnlijk.

Pesten kan heel vervelend zijn, maar is op zich niet strafbaar. Beledigen, bedreigen of belagen kan dat wel zijn (art. 261,262, 266, 284 en 285b van het Wetboek van Strafrecht). Maar is pesten dan niet beledigend? En kan er geen dreiging uitgaan van het eindeloos sarren en treiteren? De nuances zullen velen ontgaan. Het digitale pesten roept daarnaast wel nieuwe vragen op. De impact van scheldpartijen via de zogenaamde sociale media is groter dan het naroepen van iemand op straat of voetbalveld. Het publiceren van vervelende of onaardige foto's of filmpjes van iemand tast niet alleen zijn of haar privacy aan. Het kan iemands leven voor lange tijd verzieken. De digitale omgeving maakt een pesterige uiting al snel bedreigend, jaagt angst aan en kan mensen echt diep raken. Vooral omdat het pesten doorgaans anoniem gebeurt. En dat is ook een verschil met onheuse bejegeningen op het voetbalveld. De digitale context maakt het pesten tot een nieuw fenomeen met consequenties die veel verder kunnen gaan dan het ouderwetse pesten. Zo leidde een filmpje waarin een meisje werd gepest door een ander meisje in België afgelopen zomer tot een soort publieke terechtstelling. 

In de NRC pleit de Amsterdamse advocaat Richard van der Weide vandaag voor het strafbaar maken van pesten zonder meer. Hij stelt voor aan te haken bij de strafbaarheid van "belaging" (art. 285b WvSr). Hij realiseert zich dat de omschrijving van het delict niet eenvoudig zal zijn. Het zou zoiets moeten worden als "het gedurende lange tijd op zeer hinderlijke, offensieve wijze en zonder toestemming inbreuk maken op iemands persoonlijke levenssfeer." De leeftijdsgrens voor strafbaarheid wil hij op 10 jaar leggen omdat kinderen vanaf die leeftijd moeten weten wat ze met hun gedrag kunnen aanrichten.

Als structurele en duidelijk schadelijke pesterijen ook nu al aangepakt kunnen worden met het bestaande strafrecht, dan is de vraag of nieuwe wetgeving noodzakelijk is. Het lijkt mij dan veel beter als er meer werk wordt gemaakt van handhaving en publiciteit rond de opsporing en berechting van degenen die over de schreef zijn gegaan. Het misbruik van de nieuwe, digitale media geeft daar inmiddels voldoende aanleiding voor. Pesten is moeilijk te definiëren en -zeker op het internet- nog moeilijker te bewijzen. Maar als iemands leven volledig kapot wordt gemaakt door het aanhoudend beledigen, bedreigen en aantasten van de persoonlijke levenssfeer mag je toch verwachten dat de staat niet werkeloos blijft toezien.