In reactie op de dodelijke aanslagen van een rechtsextremist in Hanau waarschuwde de Nederlandse regering bij monde van de vicepremiers Wouter Koolmees (D66) en Hugo de Jonge (CDA) voor extreem taalgebruik. Een opmerkelijke stap die, voor zover ik me herinner, bij eerdere aanslagen niet werd gezet. De Nederlandse bewindslieden sloten zich aan bij de Duitse president Frank-Walter Steinmeyer die op de dag na de aanslag zei: “We staan zij aan zij tegen geweld. En tegen de taal die mensen uitsluit
en kleineert en die maar al te vaak voorafgaat aan het geweld.” De Jonge: “Taal
doet ertoe. Ze kan verschillen uitvergroten óf overbruggen,
samenwerking verhinderen óf mogelijk maken. Het is ieders
verantwoordelijkheid te weten wat de gevolgen kunnen zijn.” Maar hij zei ook: “We moeten
oppassen met een causale relatie leggen tussen taal en deze aanslag.” Alleen al de suggestie in een interview met een expert op het gebied van radicalisering en extreemrechts in Trouw leidde deze week tot een stroom heftige haatmail, schrijft de hoofdredacteur vandaag.
Taal doet er toe, dat klopt. Taalgebruik schept een sfeer tussen mensen die kan binden maar ook afstand kan scheppen. Woorden kunnen emoties oproepen en zo de onderlinge verhoudingen verbeteren of verslechteren. Dat weet een kind. Dat bepaalde woorden voorafgaan een geweld betekent echter nog niet dat ze er de oorzaak van zijn. In de vaak heftige debatten op de Duitse televisie na de aanslag in Hanau verwezen sommige deelnemers wat al te gemakkelijk naar het taalgebruik van de AfD. Extreemrechts draagt met taal die mensen uitsluit bij aan een klimaat waarin doorgedraaide individuen geweld gebruiken. Maar dat klimaat is geen exclusief product van taalgebruik. Er is meer gebeurd om een voor minderheden vijandig klimaat te scheppen en de nette middenpartijen kunnen daarvoor evenzeer verantwoordelijk worden gehouden. Al was het maar door wat ze niet zeiden.