Burgerrechten als de vrijheid van meningsuiting dateren uit de tijd van de Franse Revolutie. Maar het duurde wel even voordat ze echt overal in Europa waren ingevoerd. Na de val van Napoleon volgde een repressieve periode waarin de oude adel probeerde de macht te herstellen. Beatrice de Graaf schreef een boek hierover onder de titel 'Tegen terreur; hoe Europa veilig werd na Napoleon' (uitgeverij Prometheus, 2019). Aanhangers van de Franse Revolutie werden beschouwd als terroristen die zo ze niet gevangen konden worden genomen verspreid moesten worden in Europa, liefst zo ver mogelijk van Frankrijk. In dat land was de oude familie De Bourbon weer aan de macht. Het land werd aanvankelijk nog een aantal jaren bezet gehouden door geallieerde legers van Engeland, Pruisen, Rusland en Oostenrijk-Hongarije. En er was een soort centraal comité van de vier grootmachten onder leiding van de Britse overwinnaar van Waterloo, Wellington, dat er voor moest zorgen dat het niet weer uit de hand liep.
De Oostenrijkse minister Klemens von Metternich was niets te veel in de strijd tegen het ‘terrorisme’. Hij had het vooral voorzien op naar België gevluchte aanhangers van Napoleon. België maakte in die tijd deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden onder koning Willem I. Die had zichzelf in 1815 tot koning van de Verenigde Nederlanden benoemd. In een constitutionele monarchie, dat wel. Een staat met een grondwet en erkende burgerrechten. Voor Metternich en zijn fanatieke aanhangers een lastig obstakel bij de bestrijding van die terroristen die de Franse Revolutie alsnog wilden voortzetten.
“Metternichs grootste bron van zorg”, schrijft De Graaf, “waren niet die meer spontane uitbarstingen van geweld. Zijn grootste angst betrof de activiteiten van de radicalen -publicisten en revolutionaire activisten- die zich in heel Europa manifesteerden, kranten en tijdschriften volschreven, pamfletten verspreidden en hun gal over de gekroonde hoofden en ministers spuwden.” De angst voor terreur keek niet alleen terug naar de Franse Revolutie “…maar had ook betrekking op de angst voor onvoorziene gevolgen van de vrijheid van meningsuiting en de drukpers. Onderscheid tussen gewelddadige en schrijflustige radicalen werd daarbij nauwelijks gemaakt.” (P. 224-225)
De vervolging van de Brusselse revolutionairen moest volgens Metternich voortvarender worden aangepakt door de Nederlandse politie. De Nederlandse autoriteiten waren echter niet onder de indruk van zijn alarmisme. De meeste figuren die volgens hem moesten worden aangepakt vanwege allerlei revolutionaire geschriften waren ongevaarlijk en bovendien vaak al te oud. Een ‘vreemde tolerantie’ vond de Oostenrijkse diplomaat.
Metternich zou deze lieden in eigen land al lang ‘kaltgestellt’ hebben. Nederland had sinds de Franse Revolutie echter een grondwet en een liberaal staatsbestel dat, hoe zwak het in die dagen misschien nog was, toch enige bescherming bood tegen een aanval op het vrije woord.
Het is het wel waard om dit herinnering te brengen nu de oorsprong en de waarde van deze burgerrechten wat lijken te zijn weggezakt in de belangstelling.
[Foto: Andrea Kirkby CC]