De KNVB is een nieuwe campagne begonnen ter bevordering van sportiviteit en respect in het voetbal. In het handvest "Zonder respect geen voetbal",dat de clubs, spelers, trainers en scheidsrechters deze week ondertekenden, staat dat de regels strenger gehandhaafd zullen worden. Een van de afspraken is dat een speler bij het protesteren tegen een beslissing van de scheidsrechter ("in woord en/of gebaar") direct een gele kaart krijgt. Alleen de aanvoerder mag om opheldering vragen. Trainers die protesteren krijgen een keer een waarschuwing, bij de tweede keer worden ze direct naar de tribune verwezen. "Samengevat: het is irrelevant of de beslissing van de arbitrage juist is
of niet; trainers/coaches en spelers hebben deze beslissing simpelweg
te accepteren."
Tuchtrechtelijke vervolging is voorts mogelijk bij:
- Gedrag of uitlatingen waardoor het betaald voetbal in diskrediet gebracht wordt (negatieve beeldvorming); - Gedrag of uitlatingen die een beledigend dan wel onnodig grievend karakter hebben, met name ten aanzien des persoons;
- Het op onbehoorlijke wijze geven van commentaar op collega officials,
clubs en/of aan het voetbal gelieerde organisaties in de media;
- Het op verbale en non-verbale wijze in diskrediet brengen van de arbitrage.
De KNVB is de afgelopen weken beschuldigd van een slappe houding inzake het geweld in het amateurvoetbal. Het incident in Almere dat begin deze maand dat aan een grensrechter het leven kostte vereiste dus een stevige reactie. Ook VVD en PvdA vroegen om harder optreden. Maar het het manifest bestaat vooral uit stoere woorden en het symbolisch gehalte is erg hoog. Aanmerkingen op de scheidsrechter kunnen ook zonder deze nieuwe maatregelen al beboet worden zoals ook Huntelaar weet, om maar een voorbeeld te noemen. Scheidsrechter Mario van den Ende vindt de nieuwe regels niet nodig, eerder contraproductief. Hij vraagt zich af waarom ze alleen gelden voor het betaald voetbal. Je haalt de emotie uit de wedstrijd (ook Ronald Koeman betreurt dat) en dat maakt het voetbal minder attractief. En hij wijst op de subjectieve interpretaties die scheidsrechters kunnen geven aan woorden en gebaren. AZ trainer Gert-Jan Verbeek is niet van plan het manifest te ondertekenen.
Voetbal is oorlog, zei Rinus Michels ooit. Als de KNVB daar nu verandering in wil brengen (ik zeg: als, want het valt te betwijfelen of ze daar echt op uit zijn), dan lijkt mij het beperken van de uitingsvrijheid niet de juiste weg. De grensrechter is niet door woorden maar door geweld om het leven gebracht. Het idee dat je door mensen de mond te snoeren geweld kunt voorkomen is op z'n minst discutabel. Het is niet ondenkbaar dat opgekropte gevoelens spelers dan wel publiek juist aanzetten tot het overtreden van de grens naar geweld. Het voorkomen van geweld is niet gediend met het instellen van een militairistisch regiem waarin spelers zich gedwongen voelen om elke reactie die ze tijdens het spel voelen opkomen te onderdrukken. Die reacties zullen dan via een minder controleerbare weg toch een uitweg vinden. Als de KNVB van voetbal een spel wil maken dan is wederzijds respect inderdaad een belangrijke norm. Maar als op het voetbalveld "houd je mond" de meest gehoorde uitspraak wordt en voetballers van jongs af aan gedrilld worden in het inhouden van hun emoties en elke eigen beoordeling leren in te slikken dan blijft de vergelijking met oorlogsvoering van toepassing.
23 december 2012
08 december 2012
Big brother Facebook
De NRC schreef gisteren dat het OM in de rechtszaken tegen 35 relschoppers in Haren hun berichten op Facebook, voorafgaand aan het openbaar aangekondigde "feestje" in september niet heeft onderzocht. De krant doorzocht een database met berichten van de inmiddels verwijderde Facebookpagina Project X Haren. Sommige uitingen van veroordeelde relschoppers kunnen worden zien als opruiing, bevestigen strafrechtdeskundigen in de krant. Opruiing is de relschoppers echter niet ten laste gelegd. Als dat wel was gebeurd zou de straf in sommige gevallen misschien hoger zijn uitgevallen. De jongeren zijn nu alleen veroordeeld voor strafbare feiten op de avond zelf.
De wens van Justitie om de relschoppers zo snel mogelijk te berechten heeft wellicht meegespeeld dat nader onderzoek naar wat er allemaal aan vooraf ging niet is gedaan. Uit het oogpunt van het strafrecht is dat een omissie. Temeer daar de politie in andere gevallen berichten via de sociale media wel serieus blijkt te kunnen nemen. Maar het gebruik van sociale media door de politie is nog sterk in ontwikkeling. Dat zou je ook kunnen opmaken uit het feit dat Bits of Freedom er ondanks vele Wob-verzoeken nog niet in is geslaagd boven tafel te krijgen hoe vaak politiekorpsen nu in het kader van opsporing van strafbare feiten gegevens hebben opgevraagd bij media als twitter, facebook, google etc.
Die openheid is belangrijk om iedereen te kunnen wijzen op de consequenties van het gebruik van de nieuwe media. Digitale communicatie is niet meer weg te denken uit de maatschappij. Maar alles wat we via deze sociale media met elkaar delen wordt vastgelegd en is opvraagbaar of te hacken. Dat brengt risico's met zich mee voor inbreuken op de privacy. Het biedt ook kansen voor opsporing en vervolging van strafbaar gedrag. Of voor het monitoren van voorbereidingen voor strafbaar gedrag. Zo heeft de KLPD een systeem aangeschaft om verdachte informatie van openbare bronnen te verzamelen. Niemand hoeft er bang voor te zijn, zegt de vertegenwoordiger van Ordina die het Israëlische systeem in Nederland introduceert. Maar dat moet nog blijken.
De jongens die elkaar op Facebook opriepen om naar Haren te komen om de politie uit te dagen communiceerden zoals ze dat in de kroeg of op het schoolplein gedaan zouden hebben. Dat zijn ook openbare gelegenheden, maar met een aanzienlijk minder groot bereik. Uitingen met een opruiiend karakter konden in het pre-digitale tijdperk alleen als bewijs in de rechtszaak dienen als ze op schrift stonden of als er voldoende getuigen te vinden waren om de verdachte aan te geven. Nu kan alles wat mensen in een onbewaakt ogenblik via sociale media aan elkaar laten weten eenvoudig opgespoord worden. Inwoners van dictatoriale landen kunnen er over meepraten. Zij zijn dan ook, mogen we hopen, altijd voorzichtig in hoe zij zich uitdrukken. In Nederland is het bewustzijn op dit punt nog niet erg groot, terwijl de remmen intussen wel volledig losgegooid zijn om er maar alles wat in je opkomt uit te flappen op het toetsenbord van pc of telefoon. Dat kan gemakkelijk tot ongelukken leiden. Daarom is het jammer dat de Facebook berichten van de Harense relschoppers niet betrokken zijn in het onderzoek van het OM. Het zou een mooie aanleiding geweest zijn om te laten zien dat Orwell's waarschuwing voor Big Brother ook in Nederland niet meer genegeerd kan worden. En dat er werk gemaakt moet worden van de openheid van politie en justitie op dit gebied: wat doen ze, wat mogen ze, hoe effectief is het, etc.
De wens van Justitie om de relschoppers zo snel mogelijk te berechten heeft wellicht meegespeeld dat nader onderzoek naar wat er allemaal aan vooraf ging niet is gedaan. Uit het oogpunt van het strafrecht is dat een omissie. Temeer daar de politie in andere gevallen berichten via de sociale media wel serieus blijkt te kunnen nemen. Maar het gebruik van sociale media door de politie is nog sterk in ontwikkeling. Dat zou je ook kunnen opmaken uit het feit dat Bits of Freedom er ondanks vele Wob-verzoeken nog niet in is geslaagd boven tafel te krijgen hoe vaak politiekorpsen nu in het kader van opsporing van strafbare feiten gegevens hebben opgevraagd bij media als twitter, facebook, google etc.
Die openheid is belangrijk om iedereen te kunnen wijzen op de consequenties van het gebruik van de nieuwe media. Digitale communicatie is niet meer weg te denken uit de maatschappij. Maar alles wat we via deze sociale media met elkaar delen wordt vastgelegd en is opvraagbaar of te hacken. Dat brengt risico's met zich mee voor inbreuken op de privacy. Het biedt ook kansen voor opsporing en vervolging van strafbaar gedrag. Of voor het monitoren van voorbereidingen voor strafbaar gedrag. Zo heeft de KLPD een systeem aangeschaft om verdachte informatie van openbare bronnen te verzamelen. Niemand hoeft er bang voor te zijn, zegt de vertegenwoordiger van Ordina die het Israëlische systeem in Nederland introduceert. Maar dat moet nog blijken.
De jongens die elkaar op Facebook opriepen om naar Haren te komen om de politie uit te dagen communiceerden zoals ze dat in de kroeg of op het schoolplein gedaan zouden hebben. Dat zijn ook openbare gelegenheden, maar met een aanzienlijk minder groot bereik. Uitingen met een opruiiend karakter konden in het pre-digitale tijdperk alleen als bewijs in de rechtszaak dienen als ze op schrift stonden of als er voldoende getuigen te vinden waren om de verdachte aan te geven. Nu kan alles wat mensen in een onbewaakt ogenblik via sociale media aan elkaar laten weten eenvoudig opgespoord worden. Inwoners van dictatoriale landen kunnen er over meepraten. Zij zijn dan ook, mogen we hopen, altijd voorzichtig in hoe zij zich uitdrukken. In Nederland is het bewustzijn op dit punt nog niet erg groot, terwijl de remmen intussen wel volledig losgegooid zijn om er maar alles wat in je opkomt uit te flappen op het toetsenbord van pc of telefoon. Dat kan gemakkelijk tot ongelukken leiden. Daarom is het jammer dat de Facebook berichten van de Harense relschoppers niet betrokken zijn in het onderzoek van het OM. Het zou een mooie aanleiding geweest zijn om te laten zien dat Orwell's waarschuwing voor Big Brother ook in Nederland niet meer genegeerd kan worden. En dat er werk gemaakt moet worden van de openheid van politie en justitie op dit gebied: wat doen ze, wat mogen ze, hoe effectief is het, etc.
26 november 2012
Behoudend advies Raad van State over Wob
De Raad van State heeft een advies geschreven bij het wetsontwerp van GroenLinks voor een nieuwe Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Volgens de Raad is een nieuwe Wob niet nodig. Veel problemen hebben te maken met de uitvoering en
niet met de wet zelf. Het wetsvoorstel zou niet voldoende hard maken
waarom de huidige wet op de schop moet. Het advies neigt hiermee naar de benadering van oud-minister Donner, thans vice-voorzitter van de Raad van State, die als minister voorstander was van een veel beperktere wetswijziging . Daarover moet de Raad ook nog een advies schrijven.
Dat er veel problemen zijn bij de uitvoering van de Wob is niet nieuw. Een aardig beeld geeft dit verslag van de ervaringen van de redactie van weblog Sargasso. Deze problemen zijn natuurlijk niet allemaal te herleiden tot de wet zelf. De gebrekkige archivering en de achterstand in de digitalisering van archieven bij overheidsinstanties maken de uitvoering van de wet soms erg lastig. Dat het ambtelijk apparaat op de rem gaat staan bij het voldoen aan verzoeken is bij de huidige druk van bezuinigingen en reorganisaties wel begrijpelijk. Maar het is ten dele misplaatst omdat de oorzaak ervan ligt in onvoldoende prioriteit in de afgelopen decennia bij het op orde krijgen van de archieven. De Wob stamt uit 1980 en de ICT die het allemaal veel eenvoudiger maakt is ook niet van gisteren.
De terugblik in de geschiedenis van de Wob aan het begin van het advies van de Raad van State geeft onbedoeld aan dat de problemen verder gaan dan de uitvoeringspraktijk van de Wob. Al drie jaar na de invoering van de wet verscheen er een kritisch rapport met aanbevelingen voor een ruimhartiger openbaarheid. Nadrukkelijk werd hierin aandacht gevraagd voor actieve openbaarmaking, het belangrijkste argument van Mariko Peters van GroenLinks om dit voorjaar te pleiten voor een nieuwe wet. Die kritiek van 30 jaar geleden leidde in 1992 tot niet veel meer dan enkele technische aanpassingen. Heeft de Nederlandse overheid begrepen waar het werkelijk om draait, vraag je je dan af.
Recente onvrede over de Wob wordt door de overheid, en dan vooral door de tot voor kort verantwoordelijke minister Donner, ge"framed" als een gevecht tussen journalisten die van geen ophouden weten en een onder druk staand ambtenarenapparaat. De aanpassingen die Donner op het oog had zijn dan vooral ook beperkingen in de uitvoering van de wet: aanvullingen inzake onredelijke en omvangrijke verzoeken, inzake bijzondere verstrekkingen alsmede inzake hergebruik en het in rekening te brengen van vergoedingen.
Het advies van de Raad van State lijkt volledig in lijn met de beperkte en behoudende benadering van de voormalig minister in de constatering "dat de toepassingspraktijk soms sterk is gepolariseerd." Na de constatering dat er in de loop van de jaren meer maatschappelijke en juridische druk (uit Straatsburg bv.) is gekomen op een ruimhartiger openbaarheidsbeleid, meent de Raad toch nog eens duidelijk te moeten stellen dat de toegang tot de overheidsinformatie niet onbegrensd kan zijn. En "dat er een spanning kan ontstaan tussen het belang van openbaarheid en andere legitieme belangen zoals bijvoorbeeld de veiligheid van de staat, de opsporing van strafbare feiten, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van bedrijfsgeheimen." Alsof we dat nog niet weten. En alsof het wetsvoorstel van GroenLinks daar geen rekening mee houdt. Het gaat er echter om een antwoord te vinden op maatschappelijke veranderingen en toegenomen technische mogelijkheden.
De Raad van State is niet overtuigd van het nut en de noodzaak van een nieuwe wet en vreest bij invoering van de wet volgens het ontwerp van GroenLinks een verdere juridisering die alleen maar belemmerend kan werken op de uitvoeringspraktijk. Actieve openbaarheid staat al in de wet. En nieuwe technieken vereisen geen nieuwe wet, maar aanpassing van de uitvoeringspraktijk. Daar heeft de Raad een punt. Maar waarom gebeurt dit dan onvoldoende en lopen journalisten zowel als burgers nog steeds tegen muren als ze bij de overheid aankloppen om informatie? Waarom zijn er nu al zoveel processen over de Wob? In principe, zegt de Raad, moet de openbaarheid gerealiseerd kunnen worden met de huidige wet. Maar alle evaluatierapporten wijzen op het tegendeel. Zou je dan niet moeten concluderen dat de wet tekort schiet in het afdwingen van de openbaarheid die nu maatschappelijk gewenst is en ook eenvoudig is te realiseren?
Linda Voortman, die het dossier van Mariko Peters heeft overgenomen, legt in haar eerste reactie op het advies de vinger op de zere plek: “De Raad van State zegt in haar reactie dat de huidige wet voldoende ruimte biedt voor meer openbaarheid. Maar dit blijkt niet uit de praktijk. Ik zou graag zien dat we minder beredeneren vanuit de gevestigde orde, maar meer vanuit de burgers: geef hen het recht of informatie, ook als dat soms ingewikkeld is voor diegenen die in deze informatie moeten voorzien.” Bezien vanuit de overheid voldoet de wet en zijn aanpassingen in de uitvoering voldoende, vooral als daarmee de druk op het apparaat verminderd kan worden. Maar deze wet dient beoordeeld te worden vanuit het standpunt van de burgers. Dat vraagt om een geheel nieuwe invalshoek. De Raad van State toont daarentegen een uiterst behoudende invalshoek bij dit onderwerp, ook in het commentaar op de verdere inhoud van het wetsontwerp. De reikwijdte overschrijdt het private domein (tja, wat wil je na al die privatiseringen). De beperking ten aanzien van de persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren is niet goed geformuleerd (minister en ambtenaar kunnen tegen elkaar worden uitgespeeld; o, die angst voor de pers!). Er zijn onvoorziene financiële consequenties en de onafhankelijke toezichthouder, de informatiecommissaris gaat de problemen niet oplossen volgens het advies, hij maakt het eerder nog ingewikkelder. Gevreesd moet worden voor een afschuiven van de verantwoordelijkheid voor een juiste uitvoering van de wet naar de informatiecommissaris. Dat lijkt me een argument dat van toepassing kan zijn op alle toezichthoudende organen. Maar ik kan me niet voorstellen dat hiermee heel toezichthoudend Nederland door de Raad wordt afgeschoten.
Evenals Donner en al zijn voorgangers lijkt de Raad onvoldoende overtuigd van de noodzaak van een nieuwe, principiële benadering van de openbaarheid van overheidsinformatie. Een benadering waarbij vanuit de invalshoek van de burgers de regels worden geformuleerd en afgewogen. De poging van GroenLinks om de Nederlandse overheid in navolging van vele andere landen op het spoor te krijgen van deze nieuwe benadering van de openbaarheid van bestuur dreigt nu in de kiem gesmoord te worden. Waarmee de achterstand oploopt, de frustraties over het tekort aan openheid blijven bestaan en de processen over de uitvoering van de wet zeeën van tijd in beslag blijven nemen die beter besteed kan worden.
Dat er veel problemen zijn bij de uitvoering van de Wob is niet nieuw. Een aardig beeld geeft dit verslag van de ervaringen van de redactie van weblog Sargasso. Deze problemen zijn natuurlijk niet allemaal te herleiden tot de wet zelf. De gebrekkige archivering en de achterstand in de digitalisering van archieven bij overheidsinstanties maken de uitvoering van de wet soms erg lastig. Dat het ambtelijk apparaat op de rem gaat staan bij het voldoen aan verzoeken is bij de huidige druk van bezuinigingen en reorganisaties wel begrijpelijk. Maar het is ten dele misplaatst omdat de oorzaak ervan ligt in onvoldoende prioriteit in de afgelopen decennia bij het op orde krijgen van de archieven. De Wob stamt uit 1980 en de ICT die het allemaal veel eenvoudiger maakt is ook niet van gisteren.
De terugblik in de geschiedenis van de Wob aan het begin van het advies van de Raad van State geeft onbedoeld aan dat de problemen verder gaan dan de uitvoeringspraktijk van de Wob. Al drie jaar na de invoering van de wet verscheen er een kritisch rapport met aanbevelingen voor een ruimhartiger openbaarheid. Nadrukkelijk werd hierin aandacht gevraagd voor actieve openbaarmaking, het belangrijkste argument van Mariko Peters van GroenLinks om dit voorjaar te pleiten voor een nieuwe wet. Die kritiek van 30 jaar geleden leidde in 1992 tot niet veel meer dan enkele technische aanpassingen. Heeft de Nederlandse overheid begrepen waar het werkelijk om draait, vraag je je dan af.
Recente onvrede over de Wob wordt door de overheid, en dan vooral door de tot voor kort verantwoordelijke minister Donner, ge"framed" als een gevecht tussen journalisten die van geen ophouden weten en een onder druk staand ambtenarenapparaat. De aanpassingen die Donner op het oog had zijn dan vooral ook beperkingen in de uitvoering van de wet: aanvullingen inzake onredelijke en omvangrijke verzoeken, inzake bijzondere verstrekkingen alsmede inzake hergebruik en het in rekening te brengen van vergoedingen.
Het advies van de Raad van State lijkt volledig in lijn met de beperkte en behoudende benadering van de voormalig minister in de constatering "dat de toepassingspraktijk soms sterk is gepolariseerd." Na de constatering dat er in de loop van de jaren meer maatschappelijke en juridische druk (uit Straatsburg bv.) is gekomen op een ruimhartiger openbaarheidsbeleid, meent de Raad toch nog eens duidelijk te moeten stellen dat de toegang tot de overheidsinformatie niet onbegrensd kan zijn. En "dat er een spanning kan ontstaan tussen het belang van openbaarheid en andere legitieme belangen zoals bijvoorbeeld de veiligheid van de staat, de opsporing van strafbare feiten, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van bedrijfsgeheimen." Alsof we dat nog niet weten. En alsof het wetsvoorstel van GroenLinks daar geen rekening mee houdt. Het gaat er echter om een antwoord te vinden op maatschappelijke veranderingen en toegenomen technische mogelijkheden.
De Raad van State is niet overtuigd van het nut en de noodzaak van een nieuwe wet en vreest bij invoering van de wet volgens het ontwerp van GroenLinks een verdere juridisering die alleen maar belemmerend kan werken op de uitvoeringspraktijk. Actieve openbaarheid staat al in de wet. En nieuwe technieken vereisen geen nieuwe wet, maar aanpassing van de uitvoeringspraktijk. Daar heeft de Raad een punt. Maar waarom gebeurt dit dan onvoldoende en lopen journalisten zowel als burgers nog steeds tegen muren als ze bij de overheid aankloppen om informatie? Waarom zijn er nu al zoveel processen over de Wob? In principe, zegt de Raad, moet de openbaarheid gerealiseerd kunnen worden met de huidige wet. Maar alle evaluatierapporten wijzen op het tegendeel. Zou je dan niet moeten concluderen dat de wet tekort schiet in het afdwingen van de openbaarheid die nu maatschappelijk gewenst is en ook eenvoudig is te realiseren?
Linda Voortman, die het dossier van Mariko Peters heeft overgenomen, legt in haar eerste reactie op het advies de vinger op de zere plek: “De Raad van State zegt in haar reactie dat de huidige wet voldoende ruimte biedt voor meer openbaarheid. Maar dit blijkt niet uit de praktijk. Ik zou graag zien dat we minder beredeneren vanuit de gevestigde orde, maar meer vanuit de burgers: geef hen het recht of informatie, ook als dat soms ingewikkeld is voor diegenen die in deze informatie moeten voorzien.” Bezien vanuit de overheid voldoet de wet en zijn aanpassingen in de uitvoering voldoende, vooral als daarmee de druk op het apparaat verminderd kan worden. Maar deze wet dient beoordeeld te worden vanuit het standpunt van de burgers. Dat vraagt om een geheel nieuwe invalshoek. De Raad van State toont daarentegen een uiterst behoudende invalshoek bij dit onderwerp, ook in het commentaar op de verdere inhoud van het wetsontwerp. De reikwijdte overschrijdt het private domein (tja, wat wil je na al die privatiseringen). De beperking ten aanzien van de persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren is niet goed geformuleerd (minister en ambtenaar kunnen tegen elkaar worden uitgespeeld; o, die angst voor de pers!). Er zijn onvoorziene financiële consequenties en de onafhankelijke toezichthouder, de informatiecommissaris gaat de problemen niet oplossen volgens het advies, hij maakt het eerder nog ingewikkelder. Gevreesd moet worden voor een afschuiven van de verantwoordelijkheid voor een juiste uitvoering van de wet naar de informatiecommissaris. Dat lijkt me een argument dat van toepassing kan zijn op alle toezichthoudende organen. Maar ik kan me niet voorstellen dat hiermee heel toezichthoudend Nederland door de Raad wordt afgeschoten.
Evenals Donner en al zijn voorgangers lijkt de Raad onvoldoende overtuigd van de noodzaak van een nieuwe, principiële benadering van de openbaarheid van overheidsinformatie. Een benadering waarbij vanuit de invalshoek van de burgers de regels worden geformuleerd en afgewogen. De poging van GroenLinks om de Nederlandse overheid in navolging van vele andere landen op het spoor te krijgen van deze nieuwe benadering van de openbaarheid van bestuur dreigt nu in de kiem gesmoord te worden. Waarmee de achterstand oploopt, de frustraties over het tekort aan openheid blijven bestaan en de processen over de uitvoering van de wet zeeën van tijd in beslag blijven nemen die beter besteed kan worden.
18 november 2012
Advocaat de mond gesnoerd
Dertig jaar nadat heel Nederland uitliep in protest tegen de kernwapens voert Meindert Stelling nog steeds een juridische strijd tegen de aanwezigheid van deze massavernietigingswapens op Nederlandse bodem. Hij bestreed tot en met de Hoge Raad de rechtmatigheid van het opslaan van kernwapens. Tevergeefs, in december 2001 maakt dit hoogste rechtsorgaan een einde aan de aanklacht van de Juristen voor de Vrede door het rechterlijk oordeel over de rechtmatigheid van het gebruik van kernwapens te bevestigen. De acties tegen kernwapens zijn sindsdien buiten de publiciteit doorgegaan. En Stelling bleef als advocaat optreden voor activisten die voor de rechtbank moesten verschijnen vanwege inbraak en vernieling op de vliegbasis Volkel, waar de kernwapens liggen.
Stelling, voormalig beroepsmilitair, is er van overtuigd dat voorbereiding van het gebruik van kernwapens in strijd is met het oorlogsrecht en met mensenrechten. Het gaat hier immers om wapens die, zelfs als ze tegen een militair doel zijn gericht, grote gebieden totaal kunnen vernietigen met onnoemelijk veel burgerslachtoffers als gevolg. Oorlogsrecht verbiedt het gebruik van wapens die het onderscheid tussen militaire en burgerdoelen niet kunnen maken. De staat die deze wapens in de kast heeft stelt zijn burgers bloot aan groot gevaar en neemt een loopje met de plicht om zijn burgers te beschermen. Als iemand veroordeeld kan worden voor het in gevaar brengen van zijn buren door de opslag van explosieven of zelfs gewoon vuurwerk, mag de staat dan de levens van duizenden burgers op het spel zetten met kernwapens?
Nederlandse rechters toonden zich tot nu toe niet gevoelig voor deze redenering. Toen Stelling in 2008 bij het Gerechtshof in Den Bosch ter verdediging van de Volkel-activisten van zijn hart geen moordkuil maakte en de rechterlijke macht tot en met de Hoge Raad beschuldigde van collaboratie werd hem het spreken verder onmogelijk gemaakt. Twee jaar later stond hij weer voor de Hoge Raad om deze beslissing aan te vechten, maar opnieuw ving hij bot. Het ontnemen van het woord aan een raadsman is een ordemaatregel, volgens de Hoge Raad, waartegen geen hoger beroep of cassatie mogelijk is. Stelling heeft zich inmiddels gewend tot het Europese Hof in Straatsburg om deze cassatie aan te vechten. Bij de Nederlandse rechter heeft hij dit jaar, opnieuw tevergeefs, getracht om hangende de zaak bij het hof in Straatsburg, de tenuitvoerlegging van de straf van de activisten (een boete en werkstraf) op te schorten.
Wat mocht Stelling niet zeggen in Den Bosch? Volgens de uitspraak door de Hoge Raad (LJN: BJ9897, Hoge Raad , 08/01048) sprak hij over "de schaamteloze serviliteit van de Hoge Raad ten opzichte van een misdadige politieke leiding, die vasthoudt aan de nucleaire systeemmisdaad". Een forse politieke uitspraak die de Hoge Raad zeker als een belediging kan opvatten. Maar wie moet daarover oordelen en op welke grond? Als er sprake is van een strafbare belediging zou je verwachten dat er een aparte rechtszaak van wordt gemaakt. Nu is door de voorzitter van het Bossche hof een disciplinerende maatregel genomen zonder verwijzing naar een in de strafwet vastgelegde grens voor de vrije meningsuiting. En de Hoge Raad, de beledigde instantie zelf, is kennelijk de enige plek waar een advocaat zijn gelijk mag proberen te halen. Intussen zijn de verdachten beroofd van hun verdediging. Voor een leek is dit niet makkelijk te volgen.
De vrijheid van een advocaat om zijn woorden te kiezen in de verdediging van zijn cliënten staat hier tegenover de noodzaak van onderling respect van verschillende partijen in een rechtszaak. Ook een advocaat of een officier van justitie kan een grens overschrijden. Ik herinner me een zaak waarin het OM zich openlijk racistisch uitliet over verdachten. De belediging die Stelling de kop kostte is een politieke uitspraak over de rechterlijke macht die in zijn ogen niet onafhankelijk heeft geopereerd in de uitspraak uit 2001. Mag je als advocaat een in jouw ogen zeer omstreden uitspraak van het hoogste rechtscollege niet meer aanvechten in een nieuwe zaak? Zou Stelling ook het woord ontnomen zijn als hij zijn uitlating had gedaan in een artikel in de krant of in een juridisch tijdschrift? Is het bij de huidige regels in de rechtspraak niet al te eenvoudig om advocaten met onwelgevallige standpunten of fors aangezette uitdrukkingen de mond te snoeren? Ik ben benieuwd wat ze daar in Straatsburg over te zeggen hebben.
13 november 2012
De strafbaarheid van digitale pesterijen
De zelfmoord van de 20e jarige Tim Ribberink heeft een nieuwe impuls gegeven aan de discussie over de strafbaarheid van pesten en dan met name het pesten via digitale kanalen. De ouders namen zijn afscheidsbrief op in de rouwadvertentie. In die brief schreef Tim dat hij zijn hele leven lang was "bespot, getreiterd, gepest en buitengesloten." De ouders hebben bij de politie melding gedaan van twee incidenten. Een politiewoordvoerder zegt vanwege de gevoeligheid van de zaak hier
weinig over te willen zeggen. Ze laat weten dat pesten in principe
moeilijk te bestraffen is. Een verder onderzoek is onwaarschijnlijk.
Pesten kan heel vervelend zijn, maar is op zich niet strafbaar. Beledigen, bedreigen of belagen kan dat wel zijn (art. 261,262, 266, 284 en 285b van het Wetboek van Strafrecht). Maar is pesten dan niet beledigend? En kan er geen dreiging uitgaan van het eindeloos sarren en treiteren? De nuances zullen velen ontgaan. Het digitale pesten roept daarnaast wel nieuwe vragen op. De impact van scheldpartijen via de zogenaamde sociale media is groter dan het naroepen van iemand op straat of voetbalveld. Het publiceren van vervelende of onaardige foto's of filmpjes van iemand tast niet alleen zijn of haar privacy aan. Het kan iemands leven voor lange tijd verzieken. De digitale omgeving maakt een pesterige uiting al snel bedreigend, jaagt angst aan en kan mensen echt diep raken. Vooral omdat het pesten doorgaans anoniem gebeurt. En dat is ook een verschil met onheuse bejegeningen op het voetbalveld. De digitale context maakt het pesten tot een nieuw fenomeen met consequenties die veel verder kunnen gaan dan het ouderwetse pesten. Zo leidde een filmpje waarin een meisje werd gepest door een ander meisje in België afgelopen zomer tot een soort publieke terechtstelling.
In de NRC pleit de Amsterdamse advocaat Richard van der Weide vandaag voor het strafbaar maken van pesten zonder meer. Hij stelt voor aan te haken bij de strafbaarheid van "belaging" (art. 285b WvSr). Hij realiseert zich dat de omschrijving van het delict niet eenvoudig zal zijn. Het zou zoiets moeten worden als "het gedurende lange tijd op zeer hinderlijke, offensieve wijze en zonder toestemming inbreuk maken op iemands persoonlijke levenssfeer." De leeftijdsgrens voor strafbaarheid wil hij op 10 jaar leggen omdat kinderen vanaf die leeftijd moeten weten wat ze met hun gedrag kunnen aanrichten.
Als structurele en duidelijk schadelijke pesterijen ook nu al aangepakt kunnen worden met het bestaande strafrecht, dan is de vraag of nieuwe wetgeving noodzakelijk is. Het lijkt mij dan veel beter als er meer werk wordt gemaakt van handhaving en publiciteit rond de opsporing en berechting van degenen die over de schreef zijn gegaan. Het misbruik van de nieuwe, digitale media geeft daar inmiddels voldoende aanleiding voor. Pesten is moeilijk te definiëren en -zeker op het internet- nog moeilijker te bewijzen. Maar als iemands leven volledig kapot wordt gemaakt door het aanhoudend beledigen, bedreigen en aantasten van de persoonlijke levenssfeer mag je toch verwachten dat de staat niet werkeloos blijft toezien.
Pesten kan heel vervelend zijn, maar is op zich niet strafbaar. Beledigen, bedreigen of belagen kan dat wel zijn (art. 261,262, 266, 284 en 285b van het Wetboek van Strafrecht). Maar is pesten dan niet beledigend? En kan er geen dreiging uitgaan van het eindeloos sarren en treiteren? De nuances zullen velen ontgaan. Het digitale pesten roept daarnaast wel nieuwe vragen op. De impact van scheldpartijen via de zogenaamde sociale media is groter dan het naroepen van iemand op straat of voetbalveld. Het publiceren van vervelende of onaardige foto's of filmpjes van iemand tast niet alleen zijn of haar privacy aan. Het kan iemands leven voor lange tijd verzieken. De digitale omgeving maakt een pesterige uiting al snel bedreigend, jaagt angst aan en kan mensen echt diep raken. Vooral omdat het pesten doorgaans anoniem gebeurt. En dat is ook een verschil met onheuse bejegeningen op het voetbalveld. De digitale context maakt het pesten tot een nieuw fenomeen met consequenties die veel verder kunnen gaan dan het ouderwetse pesten. Zo leidde een filmpje waarin een meisje werd gepest door een ander meisje in België afgelopen zomer tot een soort publieke terechtstelling.
In de NRC pleit de Amsterdamse advocaat Richard van der Weide vandaag voor het strafbaar maken van pesten zonder meer. Hij stelt voor aan te haken bij de strafbaarheid van "belaging" (art. 285b WvSr). Hij realiseert zich dat de omschrijving van het delict niet eenvoudig zal zijn. Het zou zoiets moeten worden als "het gedurende lange tijd op zeer hinderlijke, offensieve wijze en zonder toestemming inbreuk maken op iemands persoonlijke levenssfeer." De leeftijdsgrens voor strafbaarheid wil hij op 10 jaar leggen omdat kinderen vanaf die leeftijd moeten weten wat ze met hun gedrag kunnen aanrichten.
Als structurele en duidelijk schadelijke pesterijen ook nu al aangepakt kunnen worden met het bestaande strafrecht, dan is de vraag of nieuwe wetgeving noodzakelijk is. Het lijkt mij dan veel beter als er meer werk wordt gemaakt van handhaving en publiciteit rond de opsporing en berechting van degenen die over de schreef zijn gegaan. Het misbruik van de nieuwe, digitale media geeft daar inmiddels voldoende aanleiding voor. Pesten is moeilijk te definiëren en -zeker op het internet- nog moeilijker te bewijzen. Maar als iemands leven volledig kapot wordt gemaakt door het aanhoudend beledigen, bedreigen en aantasten van de persoonlijke levenssfeer mag je toch verwachten dat de staat niet werkeloos blijft toezien.
21 oktober 2012
Twitter censureert
Op verzoek van de politie in Hannover heeft Twitter het account van een neonazigroep afgesloten. De groep is door de regering van de deelstaat Niedersachsen verboden. Alle uitingen van de neonazi's, inclusief de mascotte Abschiebär (foto) moeten uit de openbaarheid worden verwijderd. In december stuurde de groep een videofilm aan de minister voor Sociale Zaken Aygül Özkan (CDU) waarin iemand in berenkostuum de Hitlergroet brengt bij een aantal Döner Kebab zaken in Hannover. Zowel de minister als de restauranthouders hebben deze video als zeer bedreigend ervaren tegen de achtergrond van de door neonazi's gepleegde "dönermoorden", die eind vorig jaar in de publiciteit kwamen. De groep wordt gezien als openlijk nazigezind en vijandig tegenover buitenlanders. In Duitsland is het eenvoudiger dan in Nederland om dergelijke groepen gewoon te verbieden.
In Frankrijk gaat Twitter op verzoek van Joodse studenten aanstootgevende antisemitische berichten verwijderen.Volgen de advocaat van de studenten heeft Twitter toegezegd in actie te komen als de studenten een in hun ogen antisemitisch bericht signaleren. "We hebben een spontane toepassing van de Franse wet bekomen, waardoor er geen gerechtelijk bevel nodig is voor de verwijdering van een boodschap met manifest onwettige inhoud", zegt hij.
In het Franse geval zou Twitter -als dit klopt- dus zeer ver gaan. In een onderonsje tussen aanstoot nemende burgers en een media-bedrijf worden in Frankrijk grenzen gesteld aan de uitingsvrijheid. Dit is geen respect voor de nationale wet, maar een overtreding ervan zou ik zeggen.
Bij de Duitsers ligt het wat anders. Hier gaat het niet om specifieke uitingen maar om alle uitingen van een zender. De overheid heeft die zender na een gedegen onderzoek en geheel volgens de bepalingen in de Duitse c.q. Niedersachsische wetgeving verboden. En vervolgens wordt Twitter gemaand alle uitingen van deze zender onmogelijk te maken. Toch kunnen ook hier vragen worden gesteld bij de afsluiting van het twitteraccount. Zijn alle uitingen van een organisatie die door de overheid verboden is strafbaar? Een rechterlijk oordeel over de strafbaarheid van de omstreden video,bijvoorbeeld, wordt nu gepasseerd door een algeheel verbod van de organisatie om ook maar iets te laten horen. Twitter gaat daar in mee, moet daar misschien ook in meegaan om in Duitsland overeind te blijven. Maar met het afsluiten van dit account gaat Twitter wel verder dan wat het bedrijf aan het begin van dit jaar aankondigde: uitingen die in strijd zijn met de nationale wet verwijderen. Hier wordt een groep verwijderd. Zo raakt het particuliere bedrijf verwikkeld in een politiek conflict. En kiest het partij. De vraag is welke kant het in de toekomst gaat kiezen als het hier of elders betrokken wordt in politieke conflicten. En of het passeren van een publiekrechtelijke weg de trend wordt bij deze steeds meer macht verwervende particuliere bedrijven.
08 oktober 2012
Provocateurs op oorlogspad
De Australische regering heeft na lang wikken en wegen besloten om Geert Wilders een visum te verstrekken. Wat je van een democratisch land mag verwachten is helaas niet altijd vanzelfsprekend. We herinneren ons Wilders' vergeefse reisje naar Londen. Voor hem was het een publiciteitsstunt van de eerste orde, dat wel. Voor de Britse regering was het een beschamende vertoning met averechtse effecten.Wilders kreeg geen podium in Londen, maar in de hele wereld. Zijn boodschap werd volop ondersteund door de weigering van een kortzichtige regering die hem niet wilde horen.
En dat geldt ook voor veel andere affaires waarin beledigende, onfatsoenlijke, haatdragende uitingen autoriteiten een aanleiding hebben gegeven om de vrijheid van meningsuiting en de onbelemmerde uitwisseling van ideeën te relativeren of daadwerkelijk te belemmeren uit vrees voor verstoring van de openbare orde.
Het provoceren van de islam is schadelijk voor de vrijheid van meningsuiting, schreef Rob de Wijk vorige week in Trouw. De heftige onlusten in islamitische landen, de doden die vallen bij demonstraties, de moord op Amerikaanse diplomaten in Benghazi, het zijn de bewust beoogde gevolgen van provocateurs op oorlogspad. De Wijk: "Al die uitingen zijn vooral provocaties om reacties teweeg te brengen die een selffulfilling prophecy zijn. In de ogen van de provocateurs bevestigen de reacties op hun maaksels datgene wat zij allang vonden: Moslims zijn lichtgeraakt, kunnen niet tegen kritiek en zijn gewelddadig. Onder het mom van de vrijheid van meningsuiting wordt hier met moderne middelen een middeleeuwse godsdienstoorlog uitgevochten."
De eerste, begrijpelijke, impuls is dan de vrijheid van meningsuiting aan banden te leggen. Regeringen mogen als de nationale veiligheid in het geding is ook volgens het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens de uitingsvrijheid beperken. Aangezien ze de provocatie nooit voor kunnen zijn zal die zijn werk toch wel doen. Intussen wordt wel de vrijheid van meningsuiting in een kwaad daglicht gesteld. Als we iedereen zo maar die vrijheid geven.....dan wordt het oorlog. Kijk maar wat er gebeurt. Maar ook als iedereen zijn mond houdt blijft de kans groot dat het vuur weer oplaait. Een oorlog vraagt om vredestichters niet om censors.Je kunt een ruzie tijdelijk beslechten met een spreekverbod, maar als je de oorzaken niet wegneemt kan de vlam zo weer in de pan slaan.
Maar ja, alles wat zich achter de incidenten verschuilt aan problematiek, het eergevoel in niet-westerse landen, de respectloosheid waarmee zij behandeld worden, de onderdrukking van vrijheden en grondrechten in die landen, de medeverantwoordelijkheid van het westen voor het in het zadel houden van extreem conservatieve leiders, de bezetting van Irak, Afghanistan, de oorlog in het noorden van Pakistan en last but not least de voortdurende knechting van de Palestijnen, dat alles is natuurlijk veel moeilijker aan te pakken dan een als provocatie bedoeld kutfilmpje. En dus ondertekent de EU-minister van Buitenlandse Zaken Ashton met haar Arabische collega's liever een verklaring waarin respect voor de profeten geëist wordt, het geweld weliswaar wordt afgekeurd, maar de vrijheid van meningsuiting met geen woord wordt genoemd. En dus buigen ook EP-voorzitter Schulz, president Obama en minister Clinton voor de gevoelens van hun Arabische gasten en bondgenoten om de diplomatieke vrede te bewaren. Tot het volgende incident, waarbij, om De Wijk te citeren, "onder het mom van de vrijheid van meningsuiting" weer een nieuwe slag in de oorlog wordt geleverd en alle aandacht abusievelijk gericht zal worden op die vermaledijde uitingsvrijheid in plaats van op de oorlog zelf en de provocateurs die hier aan het werk zijn. Het zal hen een zorg zijn.Want om grondrechten gaat het hen zeker niet.
29 september 2012
Gerechtigheid
De rechtbank in Middelburg heeft deze week de huisarts Hans van der Linde vrijgesproken van smaad jegens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) en directeur Roel Coutinho van het Centrum voor bestrijding van infectieziekten dat onder het RIVM valt. Het RIVM en Coutinho hadden vorig jaar tegen Van der Linde een proces aangespannen vanwege zijn uitspraken in de media over mogelijke belangenverstrengeling bij het voorschrijven van de griepprik. Het nut van de griepprik was in het Geneesmiddelenbulletin ter discussie gesteld nadat uit een meta-onderzoek was gebleken dat de werking van het vaccin niet aangetoond kon worden. Van der Linde is een huisarts die al jaren grote vraagtekens zet bij de invloed van de farmaceutische industrie op het voorschrijfgedrag van artsen. Hij wees op de mogelijke belangenverstrengeling van Coutinho die in zijn functie een belangrijke stem heeft in vaccinatieprogramma's. Hij was overigens niet de enige die zich kritisch uitliet in deze zaak (zie hier de brief van een aantal artsen en hoogleraren in Trouw van 29 november 2011.
Het RIVM en Coutinho klaagden Van der Linde aan omdat zijn uitspraken hun reputatie ernstige schade berokkenden en het vertrouwen van het publiek in hun gezag hebben ondermijnd. Zo memoreerde Van der Linde Coutinho's relaties met de industrie bij zijn AIDS-onderzoek. "...nu als RIVM heeft hij zakelijk grote belangen bij de griep en ook voor zijn toekomst is een profijtelijke relatie met de industrie voor hem belangrijk. Het zijn mensen die op een gegeven moment zeer terdege rekening houden met hoe een farmaceutische industrie aankijkt tegen hun uitlatingen.” Op de vraag van de interviewer of hij hiermee wil zeggen dat Coutinho niet integer is antwoordt Van der Linde: "Als u een zakelijke onderneming heeft en u doet zaken met iemand, dan zult u die zakelijke partner nooit voor zijn hoofd stoten en zult u hem vriendelijk proberen te bejegenen. En dan gaat ’t te ver om te zeggen: hij is niet integer, nee je streeft goede relaties na en in dat kader van die goede relaties krijg je bedenkelijke zaken als lippendienst en te vriendelijk zijn voor. En dan komt het op een gegeven moment zover dat er een…, dit is heel langzaam de afgelopen 30 jaar gegroeid.”(citaten uit het rechtbankverslag).
Dat het RIVM en Coutinho onder dekking van de eindverantwoordelijke minister een proces zijn begonnen is nogal opmerkelijk. Een veroordeling van Van der Linde zou de staat zeker in botsing hebben gebracht met artikel 10 van het EVRM. Zoals de artsen en hoogleraren in hun brief aan Trouw ook hebben duidelijk gemaakt hanteert Van der Linde een opvatting van belangenverstrengeling die in medisch-wetenschappelijke kring zeer gebruikelijk is. Openheid daarover is verplicht bij elke publicatie in een wetenschappelijk blad. Het gaat hier bovendien om een publiek debat over de rol van de farmaceutische industrie. Van der Linde stelt een maatschappelijke kwestie aan de orde, namelijk het nut van een griepvaccinatie en het functioneren van ambtenaren en overheidsorganen met betrekking tot een nationale aangelegenheid. Die vrijheid van meningsuiting vraagt om bescherming en niet om vervolging. Daarom eist de huisarts van zijn kant een veroordeling van de staat vanwege deze ongeoorloofde inbreuk op zijn recht op vrijheid van meningsuiting.
De rechtbank is van mening dat Van der Linde de suggestie van belangenverstrengeling niet waar heeft kunnen maken. Maar uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat Van der Linde niet onrechtmatig heeft gehandeld. Zo heeft hij afstand genomen van de suggestie dat Coutinho niet integer zou zijn. Van belang is ook dat de uitlatingen zijn gedaan in een publiek debat. Hierbij zijn de grenzen ruimer dan wanneer het een privé persoon betreft.
Gerechtigheid dus voor Hans van der Linde.
Toch zijn er twee punten in het vonnis die bij mij vragen oproepen.
Ten eerste erkent de rechtbank niet het het verweer van van der Linde dat belangenverstrengeling in medisch-wetenschappelijke kring een neutrale term is die gebruikelijk is om bij publicaties openheid te vragen over bestaande relaties. In de volksmond heeft de term meer een negatieve bijklank. Dus daar moet je rekening mee houden als je in de media uitlatingen doet, vindt de rechter. Ik vind dat Van der Linde dat eigenlijk wel doet, zij het misschien wat te impliciet. Hij beantwoordt de vraag of hij Coutinho niet integer vindt met een ontkenning en constateert vervolgens dat een arts in de loop der jaren heel gemakkelijk goede relaties met de industrie kan ontwikkelen: zo lopen die dingen nu eenmaal. Het is juist deze constatering die relevant is in het maatschappelijk debat over de invloed van de farmaceutische industrie. Dat de wetenschappelijke wereld nu steeds scherper let op de risico's van belangenverstrengeling is hier bovendien relevant omdat Coutinho en het RIVM dergelijke risico's kennelijk niet willen zien en iedere verwijzing daarnaar uitsluitend opvatten als een aantasting van hun reputatie.
Dit sluit aan bij mijn tweede punt. De rechtbank honoreert niet de eis van Van der Linde om de staat terecht te wijzen wegens overtreding van het grondrecht van vrijheid van meningsuiting. De staat mag in het geweer komen als zijn ambtenaren onheus bejegend worden, vindt de rechter. Maar in zijn toelichting op de vrijspraak geeft hij wel aan dat andere belangen hier voorrang moeten krijgen. Het gaat hier op de eerste plaats om een publiek debat over mogelijke belangenverstrengeling in de volksgezondheid, een nationale aangelegenheid. Een debat dat zonder hindernissen gevoerd moet kunnen worden. De staat lijkt met Coutinho en het RIVM het belang van een publiek debat over belangenverstrengeling te verwaarlozen. De verantwoordelijke minister van Volksgezondheid, Schippers, heeft met dit proces welbewust het risico genomen van het zo befaamde "chilling effect" dat een veroordeling van Van der Lindes uitspraken had kunnen opleveren. Alsof ook zij niet gediend is van een vrij en open debat over dit onderwerp. Een verwijzing naar de verantwoordelijkheid van de overheid voor het grondrecht van de vrije meningsuiting had de rechtbank daarom niet misstaan.
Het RIVM en Coutinho klaagden Van der Linde aan omdat zijn uitspraken hun reputatie ernstige schade berokkenden en het vertrouwen van het publiek in hun gezag hebben ondermijnd. Zo memoreerde Van der Linde Coutinho's relaties met de industrie bij zijn AIDS-onderzoek. "...nu als RIVM heeft hij zakelijk grote belangen bij de griep en ook voor zijn toekomst is een profijtelijke relatie met de industrie voor hem belangrijk. Het zijn mensen die op een gegeven moment zeer terdege rekening houden met hoe een farmaceutische industrie aankijkt tegen hun uitlatingen.” Op de vraag van de interviewer of hij hiermee wil zeggen dat Coutinho niet integer is antwoordt Van der Linde: "Als u een zakelijke onderneming heeft en u doet zaken met iemand, dan zult u die zakelijke partner nooit voor zijn hoofd stoten en zult u hem vriendelijk proberen te bejegenen. En dan gaat ’t te ver om te zeggen: hij is niet integer, nee je streeft goede relaties na en in dat kader van die goede relaties krijg je bedenkelijke zaken als lippendienst en te vriendelijk zijn voor. En dan komt het op een gegeven moment zover dat er een…, dit is heel langzaam de afgelopen 30 jaar gegroeid.”(citaten uit het rechtbankverslag).
Dat het RIVM en Coutinho onder dekking van de eindverantwoordelijke minister een proces zijn begonnen is nogal opmerkelijk. Een veroordeling van Van der Linde zou de staat zeker in botsing hebben gebracht met artikel 10 van het EVRM. Zoals de artsen en hoogleraren in hun brief aan Trouw ook hebben duidelijk gemaakt hanteert Van der Linde een opvatting van belangenverstrengeling die in medisch-wetenschappelijke kring zeer gebruikelijk is. Openheid daarover is verplicht bij elke publicatie in een wetenschappelijk blad. Het gaat hier bovendien om een publiek debat over de rol van de farmaceutische industrie. Van der Linde stelt een maatschappelijke kwestie aan de orde, namelijk het nut van een griepvaccinatie en het functioneren van ambtenaren en overheidsorganen met betrekking tot een nationale aangelegenheid. Die vrijheid van meningsuiting vraagt om bescherming en niet om vervolging. Daarom eist de huisarts van zijn kant een veroordeling van de staat vanwege deze ongeoorloofde inbreuk op zijn recht op vrijheid van meningsuiting.
De rechtbank is van mening dat Van der Linde de suggestie van belangenverstrengeling niet waar heeft kunnen maken. Maar uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat Van der Linde niet onrechtmatig heeft gehandeld. Zo heeft hij afstand genomen van de suggestie dat Coutinho niet integer zou zijn. Van belang is ook dat de uitlatingen zijn gedaan in een publiek debat. Hierbij zijn de grenzen ruimer dan wanneer het een privé persoon betreft.
Gerechtigheid dus voor Hans van der Linde.
Toch zijn er twee punten in het vonnis die bij mij vragen oproepen.
Ten eerste erkent de rechtbank niet het het verweer van van der Linde dat belangenverstrengeling in medisch-wetenschappelijke kring een neutrale term is die gebruikelijk is om bij publicaties openheid te vragen over bestaande relaties. In de volksmond heeft de term meer een negatieve bijklank. Dus daar moet je rekening mee houden als je in de media uitlatingen doet, vindt de rechter. Ik vind dat Van der Linde dat eigenlijk wel doet, zij het misschien wat te impliciet. Hij beantwoordt de vraag of hij Coutinho niet integer vindt met een ontkenning en constateert vervolgens dat een arts in de loop der jaren heel gemakkelijk goede relaties met de industrie kan ontwikkelen: zo lopen die dingen nu eenmaal. Het is juist deze constatering die relevant is in het maatschappelijk debat over de invloed van de farmaceutische industrie. Dat de wetenschappelijke wereld nu steeds scherper let op de risico's van belangenverstrengeling is hier bovendien relevant omdat Coutinho en het RIVM dergelijke risico's kennelijk niet willen zien en iedere verwijzing daarnaar uitsluitend opvatten als een aantasting van hun reputatie.
Dit sluit aan bij mijn tweede punt. De rechtbank honoreert niet de eis van Van der Linde om de staat terecht te wijzen wegens overtreding van het grondrecht van vrijheid van meningsuiting. De staat mag in het geweer komen als zijn ambtenaren onheus bejegend worden, vindt de rechter. Maar in zijn toelichting op de vrijspraak geeft hij wel aan dat andere belangen hier voorrang moeten krijgen. Het gaat hier op de eerste plaats om een publiek debat over mogelijke belangenverstrengeling in de volksgezondheid, een nationale aangelegenheid. Een debat dat zonder hindernissen gevoerd moet kunnen worden. De staat lijkt met Coutinho en het RIVM het belang van een publiek debat over belangenverstrengeling te verwaarlozen. De verantwoordelijke minister van Volksgezondheid, Schippers, heeft met dit proces welbewust het risico genomen van het zo befaamde "chilling effect" dat een veroordeling van Van der Lindes uitspraken had kunnen opleveren. Alsof ook zij niet gediend is van een vrij en open debat over dit onderwerp. Een verwijzing naar de verantwoordelijkheid van de overheid voor het grondrecht van de vrije meningsuiting had de rechtbank daarom niet misstaan.
21 september 2012
Nederlandse gevoeligheden en de principes van de buren
In een poging de gemoederen te bedaren veroordelen de Amerikaanse president Obama en zijn minister van Buitenlandse Zaken Clinton op de Pakistaanse televisie de anti-islamfilm Innocence of Muslims, die inmiddels al in vele landen tot gewelddadige anti-Amerikaanse betogingen heeft geleid. De voorzitter van het Europees Parlement Martin Schulz sprak deze week in aanwezigheid van enkele vertegenwoordigers van Arabische staten (foto) ook zijn afkeuring uit over de film en de verspreiding daarvan. Dat had hij beter niet kunnen doen. Van vele kanten werd hij onder druk gezet zijn woorden terug te nemen. De PVV-delegatie, een minuscuul groepje van vier Nederlanders dat altijd overal tegen is en door niemand serieus wordt genomen, zette meteen een procedure in werking om Schulz af te zetten. Maar ook VVD-lid Van Baalen en D66 lid In 't Veld, beide van de liberale fractie vonden dat Schulz te ver was gegaan. En uiteindelijk was Schulz' Nederlandse partijgenoot Berman het vanmorgen in een gesprek met Van Baalen het ook wel met zijn landgenoot eens dat hier sprake was van een 'faux pas'. Eerder had PvdA-leider Samsom de uitspraken van Schulz "over de rand" genoemd: "Hij sprak zijn afschuw uit over de film en dat is prima - ik vind de film ook niks. Maar ik zou niet oproepen om hem niet te verspreiden, want dat raakt de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting en die is in dit land en elders in Europa een zeer groot goed."
Heeft de voorzitter van het Europees Parlement niet het recht om zijn afkeuring uit te spreken over een provocatieve film die bedoeld is om aanhangers van een bepaald geloof in kwaad daglicht te stellen? Hoe zouden de critici van Schulz' optreden het filmpje van Obama en Clinton beoordelen? Ik maak me sterk dat ze daar alle begrip voor hebben, maar deze vraag zal hen door journalisten waarschijnlijk niet gesteld worden.
De kritiek op Schulz is niet helemaal zonder gronden. De context waarin de voorzitter van het Europees Parlement zijn afkeuring over de film uitsprak leidt op z'n minst tot vraagtekens. Van Baalen: hij was tegenover de gasten uit de Arabische staten veel te "eager to please". Hij praatte ze naar de mond, terwijl hij weet dat in deze staten allerlei fundamentele mensenrechten met voeten worden getreden. Berman: waarom heeft hij de discriminatie van vrouwen en homo's niet ook aan de kaak gesteld? Berman vond wel dat je onfatsoen aan de kaak mag stellen. Zonder de vrijheid van meningsuiting in gevaar te brengen mogen we toch wel laten weten dat bepaalde uitingen getuigen van slechte smaak en gebrek aan fatsoen en respect jegens onze medemensen. Schulz had beter andere woorden kunnen gebruiken vond hij. Nog beter, vond Van Baalen, zou het zijn geweest als hij er helemaal niets over gezegd had, en zeker niet bij de ontvangst van deze gasten. In zijn functie, zei in 't Veld gisteren, spreekt hij namens het gehele parlement. En dan kun je zoiets niet zeggen. Zij eiste dat hij zijn woorden zou terugnemen. Maar zover ging Schulz niet.
Over de vrijheid van meningsuiting bestaan verschillende opvattingen in Europa. In Nederland is het een gevoelig, moreel geladen onderwerp. Een meerderheid van seculiere, randstedelijke, hoog opgeleide politici van rechts tot links stelt in openbare debatten nauwelijks meer grenzen. De geschiedenis van de afgelopen tien jaar werkt hier, ondanks de afkeer van de PVV, in het voordeel van Wilders. In veel andere landen domineert een meer politieke benadering. De vrees voor instabiliteit, voor heftige conflicten tussen bevolkingsgroepen, leidt nogal eens tot oproepen en maatregelen die Nederlandse politici niet voor hun rekening zouden willen nemen omdat ze niet te boek willen staan als iemand die een ander het recht op uitingsvrijheid ontzegt. In Duitsland, waar Schulz vandaan komt, en in mindere mate in Frankrijk, wegen de Tweede Wereldoorlog en de holocaust ook nog veel zwaarder in dit soort affaires dan in ons land waar je beschuldigd wordt van een 'godwin' als je de oorlog er bij haalt. Alles wat neigt naar uitsluiting van een bevolkingsgroep wordt in andere landen veel meer dan in Nederland afgekeurd. Jammer dan voor de vrijheid van meningsuiting. Maar: dat nooit weer. Dat is de stemming.
De Nederlandse kritiek op Schulz is terecht, al zie ik Samsom en Van Baalen nog niet zo consequent dat ze Obama oproepen om in Pakistan ook de vrijheid van meningsuiting te propageren. Maar de eis dat Schulz moet aftreden is volstrekt 'over de top'. Beter is het zijn recht te erkennen om zijn afkeuring te laten horen over naar discriminatie neigende uitingen. En hem het voorbeeld voor te houden van de Franse imam, die de publicatie deze week van voor moslims beledigende cartoons een provocatie noemde maar opriep om kalmte te bewaren omdat "we geen beesten van Pavlov (zijn) die op elke belediging moeten reageren".
11 september 2012
Vrij flyeren
Verkiezingen zijn hoogtepunten in een democratie. Daarom is het in verkiezingstijd extra belangrijk om de vrijheid van meningsuiting alle ruimte te geven. Ondemocratische regimes herken je bij uitstek aan de inperking van de uitingsvrijheid in de periode voorafgaande aan de verkiezingen.
Nederland wil niet vergeleken worden met Rusland, om maar eens een voorbeeld te noemen. Dus is er geen Nederlandse politicus die op de een of andere wijze beschuldigd wil worden van het belemmeren van de vrijheid van meningsuiting of de persvrijheid. SP-leider Roemer was dan ook heel erg voorzichtig toen hij zich afvroeg of het misschien mogelijk was de publicatie van verkiezingspolls in de laatste weken voor de verkiezingen te verbieden, zoals dat in Frankrijk gebeurt. Roemer wil van de hype af die de polls in zijn ogen veroorzaken. Maar waar komt de hype vandaan? Van de cijfers? Of van de interpretatie van de cijfers door politici en journalisten? Met Roemer zou ik wensen dat er voorzichtiger wordt omgesprongen met de cijfers, maar dat kun je helaas niet voorschrijven aan degenen die er over spreken zonder de vrijheid van meningsuiting aan te tasten.
Een terugkerende klacht bij verkiezingen betreft de borden langs de weg. De Gemeente Haarlemmermeer verbood een megagroot spandoek van de Partij voor de Dieren langs de A4 ("Houd vast aan je idealen") vanwege het bestemmingsplan en het welstandsbeleid op straffe van een dwangsom van tienduizend euro.De PvdD liet de idealen even los en haalde de spandoeken weg. Voor een alternatieve plek heeft een anonieme idealistische sponsor inmiddels 1000 euro geboden.
Het is begrijpelijk, maar wel jammer dat de PvdD het niet op een proces heeft laten aankomen. Nu missen we een rechterlijke afweging tussen het grondrecht en bureaucratische normen in de context van deze voor de democratie cruciale periode.
Op een ander gevoelig punt, het flyeren, heeft de rechter onlangs duidelijk gekozen voor de vrijheid van meningsuiting. De Amsterdamse politierechter sprak eind augustus iemand vrij die vier jaar geleden gearresteerd was omdat zij geen gehoor gaf aan de sommatie van bijzondere opsporingsambtenaren (boa's) om te stoppen met het uitdelen van flyers bij het kantoor van een uitzendbureau. De boa's hadden volgens de rechter een verkeerde uitleg gegeven aan de APV die daar geldt. Flyeren voor reclamedoeleinden is wel verboden volgens de APV van Amsterdam-Centrum, als het gaat om een actie met politieke of maatschappelijke doeleinden geldt het verbod niet. En bij deze actie ging het om een protest tegen de medewerking van het uitzendbureau aan het uitzendbeleid van vluchtelingen uit detentiecentra.
Opmerkelijk is de verontrusting die de rechter aan het eind van het vonnis uitspreekt over het feit dat de betrokken ambtenaren kennelijk niet uitgingen van het primaat van het grondrecht, geen besef toonden van de fout zij begingen en -wat misschien nog erger is- daar ook niet door hun leidinggevenden op aangesproken zijn. Het doet erg denken aan andere gevallen waarin de politie veel te strikt reageerde op mensen die gebruik maakten van het grondrecht om hun mening te uiten, zoals in Zaandam, Utrecht , Amsterdam en nogmaals Utrecht. Om enkele voorbeelden uit een lange rij te noemen. Ik hoop dus dat die verontruste rechter gehoor krijgt bij de politiechefs.
21 juli 2012
Een wettelijk spreekverbod voor ondernemers
Is er in Nederland een wet die op voorhand het spreken over bepaalde zaken verbiedt? Mijn eerste reactie, toen ik deze vraag kreeg, was dat ik me niet kon voorstellen dat in Nederland een spreekverbod expliciet in een wet is vastgelegd. En tot nu toe heb ik dat ook nog niet gevonden. Een spreekverbod kan door de rechter in bepaalde gevallen worden opgelegd in de context van de beslechting van een bepaald conflict. Dat gaat dan over concrete uitlatingen over concrete zaken en zo'n verbod is ook vaak tijdelijk.
Het vooraf vastleggen van een spreekverbod in een algemene regeling gaat al wat verder. Zo lees ik dat een spreekverbod over salarissen in een arbeidsovereenkomst wel mogelijk is, al lijkt me de handhaving daarvan niet eenvoudig. De aanleiding voor de vraag, het verbod om binnen een vereniging van zelfstandige beroepsbeoefenaren te spreken over vergoedingen voor geleverde diensten, ligt in dezelfde lijn. Ook al staat het niet letterlijk zo in de wet, volgens een woordvoerder van ConsuWijzer, is dit verbod wel in overeenstemming met artikel 6 van de Mededingingswet.
Volgens artikel 6 van de Mededingingswet is het concurrenten verboden prijsafspraken te maken (een kartel te vormen). De NMa onderzoekt eventuele prijsafspraken en kan indien nodig boetes opleggen. Volgens een brochure van de NMa is dat onderzoek er op gericht na te gaan of er concurrentiebeperkende afspraken zijn gemaakt:
"Concurrentiebeperkende afspraken kunnen betrekking hebben op uiteenlopende aspecten van het commerciële beleid van ondernemingen zoals: het vaststellen van prijzen, het verdelen van markten of voorzieningsbronnen, leveringscondities en beperking van productie of afzet. Soms worden kartelafspraken gemaakt via aanbestedingsafspraken. Het kartelverbod is van toepassing op alle concurrentiebeperkende afspraken: schriftelijk én mondeling, horizontaal én verticaal. Een horizontale afspraak is een afspraak tussen ondernemingen die potentiële of daadwerkelijke concurrenten van elkaar zijn. Een verticale afspraak is een afspraak tussen ondernemingen die actief zijn op verschillende niveaus in de productie- en distributiekolom (bijvoorbeeld een afspraak tussen een afnemer en een leverancier)."
Nu is er natuurlijk een verschil tussen spreken over en afspraken maken. Volgens de woordvoerder van de ConsuWijzer waarnaar ik door de NMa voor uitleg werd doorverwezen, zal de rechter dat verschil niet maken. Als ondernemers op de een of andere manier informatie over prijzen uitwisselen zal dat effect hebben op de prijsstelling. En dat is nu juist wat de wet wil voorkomen. Dus ook uitlatingen die indirect kunnen leiden tot al dan niet met zoveel woorden vastgelegde prijsafspraken zijn verboden. Ondernemers moeten in de communicatie met hun concurrenten dus voorkomen dat de suggestie wordt gewekt dat ze hun prijzen onderling afstemmen. Ook het verzamelen van informatie over prijzen en het publiceren van de resultaten van enquetes over concurrentiegevoelige gegevens is verboden. Een beroepsvereniging van zelfstandige beroepsbeoefenaren die elkaars concurrent zijn moet dus inderdaad oppassen wat er tijdens vergaderingen besproken wordt. Vreemd blijft het wel. De wet verbiedt afspraken. In de vervolging en handhaving wordt dit verruimd tot uitspraken die tot afspraken kunnen leiden. Een forse inbreuk op het grondrecht in dit land om vrijuit te kunnen spreken.
Met een dergelijke strikte uitleg van de wet bevestigt de NMa het beeld van de strenge agent die het ondernemers buitengewoon lastig kan maken en niets door de vingers ziet. Met onverwachte gevolgen. Eind vorig jaar verbaasden huisartsen zich over het feit dat hun belangenvereniging LHV zich niet mengde in het conflict over de kosten van de huisartsenzorg. De reden daarvan was dat de LHV door de NMa wordt beschouwd als een ondernemersvereniging. Elke bemoeienis met een actie van huisartsen om bezuinigingen ongedaan te maken zou om die reden gekwalificeerd worden als een economische activiteit waarmee de LHV in conflict komt met de Mededingingswet. Op deze manier maakt de NMa dus ook inbreuk op de vrijheid om gezamenlijk je belangen te behartigen. De consequentie is dat ook ZZP'ers dus nooit meer in enig verband van dit grondrecht gebruik zouden kunnen maken.
Vrije concurrentie is een belangrijk principe in onze economische ordening. Maar zoals elk principe is het buitengewoon schadelijk als het "zum Teufel" wordt doorgevoerd door bureaucraten met een tunnelvisie die geen oog hebben voor andere principes en belangen.
Het vooraf vastleggen van een spreekverbod in een algemene regeling gaat al wat verder. Zo lees ik dat een spreekverbod over salarissen in een arbeidsovereenkomst wel mogelijk is, al lijkt me de handhaving daarvan niet eenvoudig. De aanleiding voor de vraag, het verbod om binnen een vereniging van zelfstandige beroepsbeoefenaren te spreken over vergoedingen voor geleverde diensten, ligt in dezelfde lijn. Ook al staat het niet letterlijk zo in de wet, volgens een woordvoerder van ConsuWijzer, is dit verbod wel in overeenstemming met artikel 6 van de Mededingingswet.
Volgens artikel 6 van de Mededingingswet is het concurrenten verboden prijsafspraken te maken (een kartel te vormen). De NMa onderzoekt eventuele prijsafspraken en kan indien nodig boetes opleggen. Volgens een brochure van de NMa is dat onderzoek er op gericht na te gaan of er concurrentiebeperkende afspraken zijn gemaakt:
"Concurrentiebeperkende afspraken kunnen betrekking hebben op uiteenlopende aspecten van het commerciële beleid van ondernemingen zoals: het vaststellen van prijzen, het verdelen van markten of voorzieningsbronnen, leveringscondities en beperking van productie of afzet. Soms worden kartelafspraken gemaakt via aanbestedingsafspraken. Het kartelverbod is van toepassing op alle concurrentiebeperkende afspraken: schriftelijk én mondeling, horizontaal én verticaal. Een horizontale afspraak is een afspraak tussen ondernemingen die potentiële of daadwerkelijke concurrenten van elkaar zijn. Een verticale afspraak is een afspraak tussen ondernemingen die actief zijn op verschillende niveaus in de productie- en distributiekolom (bijvoorbeeld een afspraak tussen een afnemer en een leverancier)."
Nu is er natuurlijk een verschil tussen spreken over en afspraken maken. Volgens de woordvoerder van de ConsuWijzer waarnaar ik door de NMa voor uitleg werd doorverwezen, zal de rechter dat verschil niet maken. Als ondernemers op de een of andere manier informatie over prijzen uitwisselen zal dat effect hebben op de prijsstelling. En dat is nu juist wat de wet wil voorkomen. Dus ook uitlatingen die indirect kunnen leiden tot al dan niet met zoveel woorden vastgelegde prijsafspraken zijn verboden. Ondernemers moeten in de communicatie met hun concurrenten dus voorkomen dat de suggestie wordt gewekt dat ze hun prijzen onderling afstemmen. Ook het verzamelen van informatie over prijzen en het publiceren van de resultaten van enquetes over concurrentiegevoelige gegevens is verboden. Een beroepsvereniging van zelfstandige beroepsbeoefenaren die elkaars concurrent zijn moet dus inderdaad oppassen wat er tijdens vergaderingen besproken wordt. Vreemd blijft het wel. De wet verbiedt afspraken. In de vervolging en handhaving wordt dit verruimd tot uitspraken die tot afspraken kunnen leiden. Een forse inbreuk op het grondrecht in dit land om vrijuit te kunnen spreken.
Met een dergelijke strikte uitleg van de wet bevestigt de NMa het beeld van de strenge agent die het ondernemers buitengewoon lastig kan maken en niets door de vingers ziet. Met onverwachte gevolgen. Eind vorig jaar verbaasden huisartsen zich over het feit dat hun belangenvereniging LHV zich niet mengde in het conflict over de kosten van de huisartsenzorg. De reden daarvan was dat de LHV door de NMa wordt beschouwd als een ondernemersvereniging. Elke bemoeienis met een actie van huisartsen om bezuinigingen ongedaan te maken zou om die reden gekwalificeerd worden als een economische activiteit waarmee de LHV in conflict komt met de Mededingingswet. Op deze manier maakt de NMa dus ook inbreuk op de vrijheid om gezamenlijk je belangen te behartigen. De consequentie is dat ook ZZP'ers dus nooit meer in enig verband van dit grondrecht gebruik zouden kunnen maken.
Vrije concurrentie is een belangrijk principe in onze economische ordening. Maar zoals elk principe is het buitengewoon schadelijk als het "zum Teufel" wordt doorgevoerd door bureaucraten met een tunnelvisie die geen oog hebben voor andere principes en belangen.
16 juli 2012
Beroep tegen uniek vonnis
De advocaat van de Vereniging Martijn is in beroep gegaan tegen het vonnis van de rechtbank in Assen waarbij de vereniging werd verboden en met onmiddellijke ingang ontbonden. De rechtbank voldeed daarmee aan de eis van het Openbaar Ministerie. Het OM is van mening "dat
de Vereniging Martijn kinderen bedreigt in hun lichamelijke, emotionele
en seksuele integriteit en de rechten en vrijheden van deze kwetsbare
groep aantast." Daarmee vertolkte het OM de gevoelens van een groot deel van de publieke opinie en bekroont het de hetze tegen pedofielen waarin geen onderscheid meer werd gemaakt tussen denken en doen en mensen puur en alleen om wat ze zijn werden verketterd. Alleen al om die reden is het beroep tegen dit vonnis van groot belang. Advocaat Swier: “Dit is een heel principiële zaak over de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging.”
Voor de meeste mensen die het vonnis van de rechtbank toejuichen wegen die principes minder zwaar dan hun afschuw van de gedachte dat een volwassene seks heeft met kinderen. Pedofielen hebben eigenlijk geen recht van bestaan en moeten geweerd worden uit de samenleving. Of in elk geval mogen ze niet voor hun gevoelens uitkomen. Het verbod van een vereniging die het mogelijk maakt deze gevoelens wel onder woorden te brengen en uit te wisselen leidt pedofielen direct naar een ondergronds bestaan, zo daar al geen sprake van was. Het bedreigde kind is daarmee allerminst gediend.
Het verbod roept ook de vraag op of er nog wel gesproken mag worden over seks met kinderen, seksualiteit van kinderen, leeftijdsgrenzen, al dan niet schadelijke effecten. Mag een debat waarin pedofilie wordt gerelativeerd eigenlijk nog wel plaats vinden in het openbaar? Mag ik wel naar dit debat verwijzen als de voorzitter van de verboden vereniging hier allerlei uitingen van pedofielen goedpraat? De rechtbank verbiedt de vereniging omdat Martijn "nastreeft om seksueel contact te kunnen hebben met kinderen en dat contact verheerlijkt en voorstelt als iets wat normaal en acceptabel is of zou moeten zijn. Het is dat streven dat een ernstige inbreuk vormt op de geldende fundamentele waarden binnen onze samenleving en daarom indruist tegen onze rechtsorde." Verheerlijken en voorstellen: dat zijn werkwoorden die slaan op uitingen, op wat mensen denken en zeggen of schrijven. Met dit verbod riskeert dus ieder die een andere dan negatieve opinie uit over pedofilie de grens van deze rechter te overschrijden. En met een verbod op het nastreven van iets wat volgens de vereniging moet kunnen maar nog niet kan gezien de huidige wetgeving treedt de rechter in de vrije politieke associatie, wat in 2006 nog werd verhinderd door de afwijzing van het verbod op een pedofielenpartij. Dat Robert M. sindsdien de hetze tegen pedofielen heeft aangewakkerd mag toch geen reden zijn om daar nu anders over te oordelen?
Het OM heeft Martijn als vereniging niet kunnen betrappen op direct strafbare handelingen. De eis van een verbod in deze civiele procedure is nu gebaseerd op artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek op grond waarvan een vereniging verboden kan worden als blijkt dat de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde. En op grond van het streven van Martijn en van alles wat er op de website van de vereniging te lezen is oordeelt de rechtbank dat "de werkzaamheid van de Vereniging Martijn inbreuk maakt op de algemeen aanvaarde grondvesten van ons rechtsstelsel en deze werkzaamheid daarom in strijd is met de openbare orde." En daarom mogen grondrechten en het EVRM kennelijk worden gepasseerd.Wat is dan die "werkzaamheid"? Slaat dat op individuele pedofielen die aangemoedigd worden de wet te overtreden? Is er dan een duidelijk verband aangetoond tussen Martijn en wetsovertredingen? Zo ja, moeten die individuen dan niet gepakt worden in plaats van hun kennelijke inspiratiebron? Of heeft de rechter bij de "werkzaamheid" soms gedacht aan de ongerustheid, afschuw en verontwaardiging van het publiek dat ongestraft bij pedofielen de ruiten in kan gooien. De inspiratie daarvoor komt volgens mij niet van de website van de Vereniging Martijn maar van de initiatiefnemers van de hetze tegen pedofielen en hun politieke steunpilaren. Wie verstoort hier eigenlijk de openbare orde?
Een meer principiële vraag is of en zo ja onder welke omstandigheden inspiratiebronnen voor wetsovertredingen verboden kunnen worden. Donner heeft ooit, toen hij nog minister van Justitie was, geprobeerd het verheerlijken van terrorisme strafbaar te maken. Dat was na de moord op Theo van Gogh. Later, toen de storm wat geluwd was, bleek dat er toch onvoldoende draagvlak was voor deze vage en daarom gevaarlijke inperking van het publieke debat. Sommige politici lijken nu in de ban van de angst en woede die het misbruik van peuters door Robert M. heeft opgewekt niet meer in staat tot een redelijk onderscheid tussen denken, zeggen en doen. Het populisme viert hoogtij. Dat ook Justitie en de rechterlijke macht hiermee geïnfecteerd zijn is bepaald verontrustend. We mogen hopen dat hogere instanties deze neiging zullen corrigeren.
Voor de meeste mensen die het vonnis van de rechtbank toejuichen wegen die principes minder zwaar dan hun afschuw van de gedachte dat een volwassene seks heeft met kinderen. Pedofielen hebben eigenlijk geen recht van bestaan en moeten geweerd worden uit de samenleving. Of in elk geval mogen ze niet voor hun gevoelens uitkomen. Het verbod van een vereniging die het mogelijk maakt deze gevoelens wel onder woorden te brengen en uit te wisselen leidt pedofielen direct naar een ondergronds bestaan, zo daar al geen sprake van was. Het bedreigde kind is daarmee allerminst gediend.
Het verbod roept ook de vraag op of er nog wel gesproken mag worden over seks met kinderen, seksualiteit van kinderen, leeftijdsgrenzen, al dan niet schadelijke effecten. Mag een debat waarin pedofilie wordt gerelativeerd eigenlijk nog wel plaats vinden in het openbaar? Mag ik wel naar dit debat verwijzen als de voorzitter van de verboden vereniging hier allerlei uitingen van pedofielen goedpraat? De rechtbank verbiedt de vereniging omdat Martijn "nastreeft om seksueel contact te kunnen hebben met kinderen en dat contact verheerlijkt en voorstelt als iets wat normaal en acceptabel is of zou moeten zijn. Het is dat streven dat een ernstige inbreuk vormt op de geldende fundamentele waarden binnen onze samenleving en daarom indruist tegen onze rechtsorde." Verheerlijken en voorstellen: dat zijn werkwoorden die slaan op uitingen, op wat mensen denken en zeggen of schrijven. Met dit verbod riskeert dus ieder die een andere dan negatieve opinie uit over pedofilie de grens van deze rechter te overschrijden. En met een verbod op het nastreven van iets wat volgens de vereniging moet kunnen maar nog niet kan gezien de huidige wetgeving treedt de rechter in de vrije politieke associatie, wat in 2006 nog werd verhinderd door de afwijzing van het verbod op een pedofielenpartij. Dat Robert M. sindsdien de hetze tegen pedofielen heeft aangewakkerd mag toch geen reden zijn om daar nu anders over te oordelen?
Het OM heeft Martijn als vereniging niet kunnen betrappen op direct strafbare handelingen. De eis van een verbod in deze civiele procedure is nu gebaseerd op artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek op grond waarvan een vereniging verboden kan worden als blijkt dat de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde. En op grond van het streven van Martijn en van alles wat er op de website van de vereniging te lezen is oordeelt de rechtbank dat "de werkzaamheid van de Vereniging Martijn inbreuk maakt op de algemeen aanvaarde grondvesten van ons rechtsstelsel en deze werkzaamheid daarom in strijd is met de openbare orde." En daarom mogen grondrechten en het EVRM kennelijk worden gepasseerd.Wat is dan die "werkzaamheid"? Slaat dat op individuele pedofielen die aangemoedigd worden de wet te overtreden? Is er dan een duidelijk verband aangetoond tussen Martijn en wetsovertredingen? Zo ja, moeten die individuen dan niet gepakt worden in plaats van hun kennelijke inspiratiebron? Of heeft de rechter bij de "werkzaamheid" soms gedacht aan de ongerustheid, afschuw en verontwaardiging van het publiek dat ongestraft bij pedofielen de ruiten in kan gooien. De inspiratie daarvoor komt volgens mij niet van de website van de Vereniging Martijn maar van de initiatiefnemers van de hetze tegen pedofielen en hun politieke steunpilaren. Wie verstoort hier eigenlijk de openbare orde?
Een meer principiële vraag is of en zo ja onder welke omstandigheden inspiratiebronnen voor wetsovertredingen verboden kunnen worden. Donner heeft ooit, toen hij nog minister van Justitie was, geprobeerd het verheerlijken van terrorisme strafbaar te maken. Dat was na de moord op Theo van Gogh. Later, toen de storm wat geluwd was, bleek dat er toch onvoldoende draagvlak was voor deze vage en daarom gevaarlijke inperking van het publieke debat. Sommige politici lijken nu in de ban van de angst en woede die het misbruik van peuters door Robert M. heeft opgewekt niet meer in staat tot een redelijk onderscheid tussen denken, zeggen en doen. Het populisme viert hoogtij. Dat ook Justitie en de rechterlijke macht hiermee geïnfecteerd zijn is bepaald verontrustend. We mogen hopen dat hogere instanties deze neiging zullen corrigeren.
26 juni 2012
De belofte van Al Gore
ACTA lijkt op dood spoor in het Europees Parlement en bij de Nederlandse regering. Er loopt nog een onderzoek bij het Europese Hof van Justitie naar de mogelijke aantasting van Europese grondrechten door ACTA. En in juli stemt het voltallige Europese parlement over de ratificatie van het verdrag. Het EP steunt D66-lid In 't Veld in een rechtszaak om alle documenten over ACTA boven tafel te krijgen. Zover gaat de Nederlandse regering niet. De VS hechten het meest aan geheimhouding, blijkt uit eerder via een WOB-procedure vrijgegeven stukken. Daarin staat ook duidelijk dat de verdragspartners zich verplichten tot nationale wetgeving, wat door voorstanders van het verdrag altijd is ontkend en ook niet met zoveel woorden is terug te vinden in de documenten die ter ratificatie zijn voorgelegd. Het is een reden te meer om ACTA nu definitief af te wijzen, maar we zullen nog even moeten afwachten of het inderdaad zover komt.
Ook in de VS is ACTA geen gelopen race. De handtekening die ambassadeur Ronald Kirk vorig jaar oktober in Tokio onder het verdrag zette is omstreden. Ook hier verzetten parlementariërs zich tegen het feit dat het verdrag in alle beslotenheid en zonder de nodige consultatie van volksvertegenwoordigers tot stand is gekomen, terwijl er toch zwaarwegende grondwettelijke kwesties mee gemoeid zijn. Anderzijds ijveren Amerikaanse parlementsleden voor allerlei nieuwe wetgeving (zoals CISPA) die de internetvrijheid ook aan banden legt. De VS proberen verder in het kader van het Trans-Pacific Partnership een met ACTA vergelijkbare bepaling over het handhaven van auteursrechten op het internet af te dwingen. Deze bepalingen kunnen een wijdere strekking krijgen als de VS in handelsovereenkomsten met andere landen dezelfde voorwaarden gaat stellen, zegt EFF (Electronic Frontier Organization), de Amerikaanse belangengroep voor een vrij internet.
De vrijheid van meningsuiting en de privacy op het internet zijn tot nu toe verre van gegarandeerd. Google draagt zijn steentje bij aan de openheid op dit gebied met zijn Transparency Report. Daarin kun je lezen welke auteursrechthebbenden en overheden hoe vaak verzocht hebben om bepaalde websites te blokkeren en wie bij Google gegevens heeft opgevraagd. Google levert deze overzichten gratis en ongevraagd. Dat is natuurlijk heel mooi. Maar daarmee zijn de rechten van de internetgebruiker nog niet gewaarborgd. Over het internet woedt een strijd waarin verdedigers van achterhaalde auteursrechten, bange en autoritaire overheden, politie, justitie, activisten tegen kinderporno en vele anderen hun belangen najagen zonder veel respect te tonen voor klassieke grondrechten van de burger om in vrijheid, onbespied te kunnen communiceren. Verdedigers van burgerrechten en volksvertegenwoordigers moeten alle zeilen bijzetten om digitale burgerrechten te realiseren. De politiek mist effectieve instrumenten om voor een geglobaliseerd fenomeen als het internet publieke rechten te garanderen. Het grote bedrijfsleven heeft via zijn input en lobby bij de totstandkoming van internationale verdragen zoals ACTA genoeg kansen om zijn belangen veilig te stellen. De macht van burgers die opkomen voor hun privacy is daarmee vergeleken ontoereikend. En de weg van een aanpassing van grondrechten zoals de vrijheid van meningsuiting, de privacy, het briefgeheim, aan de nieuwe situatie die het internet heeft gecreëerd is lang. Te lang misschien wel om een blijvende aantasting van grondrechten te voorkomen.
In de verkiezingsprogramma's is de urgentie van dit probleem nog niet overal zichtbaar. Hoezeer politici ook hechten aan het gebruik van internet en nieuwe media, de indruk blijft bestaan dat velen op dit gebied achterlopen -en dus niet in staat zijn voldoende tegenwicht te bieden tegen de particuliere belangen die burgers nu confronteren met voldongen feiten en een tekort aan rechten. Of de mist in gaan met onhandige voorstellen. "D66 snap niets van het internet" schrijft Brenno de Winter in HP/DeTijd naar aanleiding van de suggestie van deze partij om zogenaamde Ddos-aanvallen te legaliseren in het kader van de demonstratievrijheid. Dat leidde gisteren tot een haastige correctie. De partij is wel voor demonstratievrijheid op het internet, maar tegen het platleggen van sites. Iets dergelijks overkwam GroenLinks twee jaar geleden met een al te ruim geformuleerde passage over het auteursrecht waartegen een aantal bekende auteurs onmiddellijk protest aantekenden.
Vergelijk eens de aandacht die politici besteden aan regelgeving en investeringen in autowegen met hun inzet voor de publieke zaak op het internet. Hoeveel automobilisten telt Nederland? En hoeveel internetgebruikers? Zijn er grondrechten gemoeid met het verhogen van de maximum snelheid? Hoeveel deskundige opsporingscapaciteit is er beschikbaar voor cybercrime in vergelijking met de inzet van politie tegen verkeersovertredingen? Enzovoort. Hoe zwaar zal de urgentie van digitale rechten meewegen op 12 september? Bijna twintig jaar geleden kondigde de Amerikaanse vice-president Al Gore in een vergezicht over de toekomst van nieuwe communicatiemiddelen de komst van de elektronische of digitale snelweg aan. Voor hem zou dat op de eerste plaats een openbare snelweg worden ten dienste van de informatievoorziening van burgers, het onderwijs, de democratie. "Gore ziet de digitale supersnelweg als een soort elektronische bevrijding", schreef Francisco van Jole in 1994. Wat is er sindsdien gebeurd dat we van deze belofte zo zelden meer iets horen?
Ook in de VS is ACTA geen gelopen race. De handtekening die ambassadeur Ronald Kirk vorig jaar oktober in Tokio onder het verdrag zette is omstreden. Ook hier verzetten parlementariërs zich tegen het feit dat het verdrag in alle beslotenheid en zonder de nodige consultatie van volksvertegenwoordigers tot stand is gekomen, terwijl er toch zwaarwegende grondwettelijke kwesties mee gemoeid zijn. Anderzijds ijveren Amerikaanse parlementsleden voor allerlei nieuwe wetgeving (zoals CISPA) die de internetvrijheid ook aan banden legt. De VS proberen verder in het kader van het Trans-Pacific Partnership een met ACTA vergelijkbare bepaling over het handhaven van auteursrechten op het internet af te dwingen. Deze bepalingen kunnen een wijdere strekking krijgen als de VS in handelsovereenkomsten met andere landen dezelfde voorwaarden gaat stellen, zegt EFF (Electronic Frontier Organization), de Amerikaanse belangengroep voor een vrij internet.
De vrijheid van meningsuiting en de privacy op het internet zijn tot nu toe verre van gegarandeerd. Google draagt zijn steentje bij aan de openheid op dit gebied met zijn Transparency Report. Daarin kun je lezen welke auteursrechthebbenden en overheden hoe vaak verzocht hebben om bepaalde websites te blokkeren en wie bij Google gegevens heeft opgevraagd. Google levert deze overzichten gratis en ongevraagd. Dat is natuurlijk heel mooi. Maar daarmee zijn de rechten van de internetgebruiker nog niet gewaarborgd. Over het internet woedt een strijd waarin verdedigers van achterhaalde auteursrechten, bange en autoritaire overheden, politie, justitie, activisten tegen kinderporno en vele anderen hun belangen najagen zonder veel respect te tonen voor klassieke grondrechten van de burger om in vrijheid, onbespied te kunnen communiceren. Verdedigers van burgerrechten en volksvertegenwoordigers moeten alle zeilen bijzetten om digitale burgerrechten te realiseren. De politiek mist effectieve instrumenten om voor een geglobaliseerd fenomeen als het internet publieke rechten te garanderen. Het grote bedrijfsleven heeft via zijn input en lobby bij de totstandkoming van internationale verdragen zoals ACTA genoeg kansen om zijn belangen veilig te stellen. De macht van burgers die opkomen voor hun privacy is daarmee vergeleken ontoereikend. En de weg van een aanpassing van grondrechten zoals de vrijheid van meningsuiting, de privacy, het briefgeheim, aan de nieuwe situatie die het internet heeft gecreëerd is lang. Te lang misschien wel om een blijvende aantasting van grondrechten te voorkomen.
In de verkiezingsprogramma's is de urgentie van dit probleem nog niet overal zichtbaar. Hoezeer politici ook hechten aan het gebruik van internet en nieuwe media, de indruk blijft bestaan dat velen op dit gebied achterlopen -en dus niet in staat zijn voldoende tegenwicht te bieden tegen de particuliere belangen die burgers nu confronteren met voldongen feiten en een tekort aan rechten. Of de mist in gaan met onhandige voorstellen. "D66 snap niets van het internet" schrijft Brenno de Winter in HP/DeTijd naar aanleiding van de suggestie van deze partij om zogenaamde Ddos-aanvallen te legaliseren in het kader van de demonstratievrijheid. Dat leidde gisteren tot een haastige correctie. De partij is wel voor demonstratievrijheid op het internet, maar tegen het platleggen van sites. Iets dergelijks overkwam GroenLinks twee jaar geleden met een al te ruim geformuleerde passage over het auteursrecht waartegen een aantal bekende auteurs onmiddellijk protest aantekenden.
Vergelijk eens de aandacht die politici besteden aan regelgeving en investeringen in autowegen met hun inzet voor de publieke zaak op het internet. Hoeveel automobilisten telt Nederland? En hoeveel internetgebruikers? Zijn er grondrechten gemoeid met het verhogen van de maximum snelheid? Hoeveel deskundige opsporingscapaciteit is er beschikbaar voor cybercrime in vergelijking met de inzet van politie tegen verkeersovertredingen? Enzovoort. Hoe zwaar zal de urgentie van digitale rechten meewegen op 12 september? Bijna twintig jaar geleden kondigde de Amerikaanse vice-president Al Gore in een vergezicht over de toekomst van nieuwe communicatiemiddelen de komst van de elektronische of digitale snelweg aan. Voor hem zou dat op de eerste plaats een openbare snelweg worden ten dienste van de informatievoorziening van burgers, het onderwijs, de democratie. "Gore ziet de digitale supersnelweg als een soort elektronische bevrijding", schreef Francisco van Jole in 1994. Wat is er sindsdien gebeurd dat we van deze belofte zo zelden meer iets horen?
17 juni 2012
Chilling
Volgende week wordt de uitspraak van de rechtbank verwacht in de zaak tegen de vereniging van pedofielen Martijn. Het Openbaar Ministerie heeft in een civiel proces een verbod geëist "omdat
deze club een verzamelplek biedt aan onder anderen daders van
zedenmisdrijven"."De manier waarop Martijn pedofilie verheerlijkt en goedpraat, kan niet,
vindt het OM. Jongeren en hun ouders moeten dan ook beschermd worden
tegen de activiteiten van de vereniging. Het OM vindt dit in dit geval
belangrijker dan de vrijheid van vereniging." De advocaat van Martijn vindt de eis van het OM volstrekt onhaalbaar. De vereniging heeft geen strafbare feiten geplaagd. Een eerdere poging om de vereniging te verbieden via het strafrecht is mislukt. In 2006 mislukte een poging om een politieke partij voor pedofielen te verbieden.
Schrijver en econoom Anton Dautzenberg meldde zich uit protest tegen de hetze van de antipedofielen aan als lid van Martijn en kwam daar openlijk voor uit in de media. In De Groene van deze week beschrijft hij zijn ervaringen als beschermheer van een (volgens het vrijzinnige GroenLinkse kamerlid Dibi) "vereniging van vieze mannetjes met gore standpunten die walging en weerzin opwekken." Onbegrip was zijn deel. En niet alleen bij de pedojagers die vinden dat pedofielen "ongedierte" zijn "dat vernietigd moet worden." Maar ook bij sommige media. En in de politiek. Zijn pogingen om in gesprek te komen met Kamerleden zijn mislukt, schrijft hij. En hij haalde zich de woede van CDA-kamerlid Omtzigt op de hals toen hij hem in een uitzending van Debat op 2 provoceerde om weerwoord te geven op de kwalificatie "ongedierte". Durfde het Kamerlid zich niet te distantiëren van de hetze? Zijn collega's Arib en Van Toorenburg gingen eerder mee in de strijd tegen Martijn door de stem van de indieners van de petitie voor een verbod van de vereniging te vertolken. In een Kamerdebat op 29 november 2011 moest minister Opstelten hen corrigeren. De beschuldiging dat Martijn kindermisbruik uitlokte kon niet hard worden gemaakt. Opvallend is wel weer de expliciet geuite hoop van de minister dat de rechtbank tot een verbod komt. Gelden de principes van de rechtsstaat, zoals de scheiding der machten, niet meer als het om pedofielen gaat?
De ultieme test voor de uitingsvrijheid vormen opvattingen die door 99% van de bevolking worden afgewezen. Het opkomen voor de vrijheid van een vereniging van pedofielen is een aardig voorbeeld. De advocaat van Martijn verkoos de anonimiteit na bedreigingen van zijn gezin. Dautzenberg werd bedreigd door de organisator van de petitie, Henk Bres. Hij werd als journalist ontslagen door de Financial Times. Ook de Universiteit van Tilburg ontsloeg hem en zijn compagnon als medewerkers aan een onderzoeksproject uit vrees voor "imagoschade", wat later werd gecorrigeerd omdat het zou gaan om "onvoldoende fte's".
Dergelijke reacties op uitingen die door een groot deel van de publieke opinie worden afgewezen met steun van de media en de politiek kunnen zoals dat heet een "chilling" effect hebben op de pers, de journalistiek, schrijvers van opiniërende artikelen en columnisten. En daarmee wordt langzaam maar zeker een grens getrokken voor de vrijheid van meningsuiting die nu ook door het OM gehanteerd wordt in de eis om de vereniging Martijn te verbieden. Het onwelgevallige (pedofilie) goedpraten en verheerlijken wordt op zich een reden voor sancties. Tamelijk onzinnige sancties, omdat je pedofilie niet met een rechterlijke uitspraak uit de gedachten van zo'n 150.000 Nederlanders kunt laten verdwijnen. Als Martijn niet meer bestaat komt er wel een andere vereniging, al dan niet ondergronds. Maar dit terzijde. Waar het om gaat is de beloning van een hetze tegen mensen op grond van wie zij zijn en wat zij denken. En de bevestiging van het ongenuanceerde oordeel van mensen die zich terecht zorgen maken over kindermisbruik, maar niet het onderscheid maken tussen denken, praten en doen. Hier zou een echte vrijzinnige politicus het lef moeten hebben om zich met Dautzenberg tegen de massahysterie te keren.
Schrijver en econoom Anton Dautzenberg meldde zich uit protest tegen de hetze van de antipedofielen aan als lid van Martijn en kwam daar openlijk voor uit in de media. In De Groene van deze week beschrijft hij zijn ervaringen als beschermheer van een (volgens het vrijzinnige GroenLinkse kamerlid Dibi) "vereniging van vieze mannetjes met gore standpunten die walging en weerzin opwekken." Onbegrip was zijn deel. En niet alleen bij de pedojagers die vinden dat pedofielen "ongedierte" zijn "dat vernietigd moet worden." Maar ook bij sommige media. En in de politiek. Zijn pogingen om in gesprek te komen met Kamerleden zijn mislukt, schrijft hij. En hij haalde zich de woede van CDA-kamerlid Omtzigt op de hals toen hij hem in een uitzending van Debat op 2 provoceerde om weerwoord te geven op de kwalificatie "ongedierte". Durfde het Kamerlid zich niet te distantiëren van de hetze? Zijn collega's Arib en Van Toorenburg gingen eerder mee in de strijd tegen Martijn door de stem van de indieners van de petitie voor een verbod van de vereniging te vertolken. In een Kamerdebat op 29 november 2011 moest minister Opstelten hen corrigeren. De beschuldiging dat Martijn kindermisbruik uitlokte kon niet hard worden gemaakt. Opvallend is wel weer de expliciet geuite hoop van de minister dat de rechtbank tot een verbod komt. Gelden de principes van de rechtsstaat, zoals de scheiding der machten, niet meer als het om pedofielen gaat?
De ultieme test voor de uitingsvrijheid vormen opvattingen die door 99% van de bevolking worden afgewezen. Het opkomen voor de vrijheid van een vereniging van pedofielen is een aardig voorbeeld. De advocaat van Martijn verkoos de anonimiteit na bedreigingen van zijn gezin. Dautzenberg werd bedreigd door de organisator van de petitie, Henk Bres. Hij werd als journalist ontslagen door de Financial Times. Ook de Universiteit van Tilburg ontsloeg hem en zijn compagnon als medewerkers aan een onderzoeksproject uit vrees voor "imagoschade", wat later werd gecorrigeerd omdat het zou gaan om "onvoldoende fte's".
Dergelijke reacties op uitingen die door een groot deel van de publieke opinie worden afgewezen met steun van de media en de politiek kunnen zoals dat heet een "chilling" effect hebben op de pers, de journalistiek, schrijvers van opiniërende artikelen en columnisten. En daarmee wordt langzaam maar zeker een grens getrokken voor de vrijheid van meningsuiting die nu ook door het OM gehanteerd wordt in de eis om de vereniging Martijn te verbieden. Het onwelgevallige (pedofilie) goedpraten en verheerlijken wordt op zich een reden voor sancties. Tamelijk onzinnige sancties, omdat je pedofilie niet met een rechterlijke uitspraak uit de gedachten van zo'n 150.000 Nederlanders kunt laten verdwijnen. Als Martijn niet meer bestaat komt er wel een andere vereniging, al dan niet ondergronds. Maar dit terzijde. Waar het om gaat is de beloning van een hetze tegen mensen op grond van wie zij zijn en wat zij denken. En de bevestiging van het ongenuanceerde oordeel van mensen die zich terecht zorgen maken over kindermisbruik, maar niet het onderscheid maken tussen denken, praten en doen. Hier zou een echte vrijzinnige politicus het lef moeten hebben om zich met Dautzenberg tegen de massahysterie te keren.
12 juni 2012
Over de privatisering van de openbare ruimte
Het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting geldt bij uitstek voor de openbare ruimte: de straat, openbare gebouwen, de openbare vergadering, maar ook de publieke media, het internet. Er zijn wel grenzen natuurlijk, maar die zijn bij wet bepaald en gelden voor iedereen. Overschrijding daarvan zal altijd door een rechter moeten worden getoetst voordat er sancties kunnen volgen. In niet-openbare omgevingen, zoals bedrijven, scholen, particuliere huizen moet je je houden aan daar geldende regels. En dan kun je bij overtreding te maken krijgen met sancties van de daar bevoegde autoriteiten. Dat is dan een puur private aangelegenheid, willekeur is niet uitgesloten. Je kunt daarvoor naar een (civiele) rechter stappen natuurlijk, maar de meeste conflicten worden in de praktijk binnenshuis opgelost.
Nu is er in Nederland en vele andere westerse landen al jaren sprake van een privatisering van de openbare ruimte. Het overdekte winkelcentrum is het meest bekende voorbeeld. Een straat, plein, passage of traverse met uitsluitend winkels, beheerd door een particuliere onderneming en bewaakt door particuliere beveiligers. Die onderneming heeft namens de winkeliers meestal ook regels vastgesteld die er voor moeten zorgen dat er ongestoord gewinkeld wordt. En alleen gewinkeld wordt. Activiteiten die niet passen binnen dat kader kunnen worden verboden. Zwervers worden geweerd, evenals demonstraties en mensen die folderen in verkiezingstijd. Het is shoppen geblazen en anders ga je maar ergens anders heen.
Er zijn ook andere voorbeelden van privatisering van de openbare ruimte, zoals min of meer besloten woonerven, tuinen aan de binnenkant van een blok huizen, parken en plantsoenen die door de Gemeente in beheer gegeven zijn van omwonenden of speciaal daarvoor opgerichte groepen. Ten dele openbaar, maar met restricties die door particulieren worden opgelegd (sluiting na zonsondergang bv.). Dat gebeurt dan wel in overleg met de gemeente als eindverantwoordelijke voor de openbare ruimte.
Hoe de Gemeente die eindverantwoordelijkheid invult in die min of meer geprivatiseerde openbare ruimtes is voor mij een punt van zorg. Eigenlijk al sinds het bestaan van het Utrechtse winkelgebied Hoog Catharijne. Het hele stationsgebied is in feite een openbaar gebied, maar het is in handen van particuliere bedrijven, naast Corio, de beheerder van het winkelcentrum ook nog de NS. De Gemeente Utrecht heeft met die eigenaren afgesproken dat het gebied doorlopend toegankelijk is. Anders is het Centraal station ook onbereikbaar. Je mag er dus door lopen. Maar verder bepalen de eigenaars wat er daar wel en niet mag gebeuren. Straatmuzikanten kunnen worden weggestuurd. Folders uitdelen is in principe verboden. Demonstreren is daar ondenkbaar. Je zou het winkelend publiek maar hinderen. Ongehinderd zoveel mogelijk mensen zoveel mogelijk laten kopen is het enige uitgangspunt voor wat in deze openbare ruimte wel en niet is toegestaan.
Dat je ook elders kunt demonstreren, folders uitdelen, musiceren etc. is natuurlijk juist. Maar wie de openbaarheid zoekt voor dergelijke doelen kiest bij voorkeur plaatsen waar veel mensen zijn. Demonstreren op zaterdagmiddag op een industrieterrein is zinloos. De vraag is: wat betekent openbaarheid eigenlijk en welke consequenties verbindt de overheid daar aan voor de regelgeving?
Openbaar betekent volgens deze definitie: voor iedereen zonder onderscheid toegankelijk en in principe beheerd door de overheid, die daar ook de regels voor stelt. Die regels staan gewoonlijk in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en bepalen bijvoorbeeld dat demonstreren alleen mag na melding bij de politie, aanplakken alleen op de daarvoor bestemde borden en dat openbare dronkenschap, naakt lopen of vloeken verboden zijn. Dat laatste komt voor in streng christelijke gemeenten, maar is een paar jaar geleden onwettig verklaard en voor zover nog aanwezig dus puur symbolisch. Maar dit terzijde.
De vraag is hoe de gemeente dan nu met de openbaarheid omgaat in de vele inmiddels geprivatiseerde openbare ruimtes. Veel gemeenten hebben van harte meegewerkt aan deze privatisering omdat zij zo kunnen besparen op beheer, onderhoud en toezicht. De kortingen op het gemeentelijke budget maken het maar al te verleidelijk om het beheer van delen van de openbare ruimte in handen te leggen van particulieren. Bij plantsoenen en parken kan dat een positieve uitwerking hebben in de zin dat direct belanghebbenden dan hun verantwoordelijkheid nemen en er, ook voor hun eigen uitzicht of recreatie, iets moois van maken. Maar bij de grote stedelijke publiekstrekkers als winkelcentra rijst de vraag: waarom gelden daar niet dezelfde regels als twee straten verderop, waar geen sprake is van gemeenschappelijk door één bedrijf beheerde winkels. Hoog-Catharijne is qua eigendomsverhoudingen een hybride gebied. Zonder de gemeentelijke voorzieningen zijn de winkels niet te exploiteren. Het openbare karakter van het gebied is ook in het belang van de winkeliers. Regelgeving en handhaving is voor dit geprivatiseerde gebied uiteraard een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Net zo goed als je bewoners rond een half besloten parkje in een woonblok moet betrekken bij de regels die daar gelden hebben de winkeliers het recht hun eisen te stellen voor de straat waar zij gevestigd zijn. Maar de gemeente behoort de eindverantwoordelijkheid te dragen als het om ruimte gaat waar iedereen vrije toegang heeft. En binnen die eindverantwoordelijkheid valt ook de zorg die de overheid grondwettelijk is gegeven voor de vrijheid van meningsuiting. Over de uitvoering daarvan behoort met betrokkenen overlegd te worden, maar de uitingsvrijheid in de openbare ruimte is geen recht dat je kunt privatiseren.
Nu is er in Nederland en vele andere westerse landen al jaren sprake van een privatisering van de openbare ruimte. Het overdekte winkelcentrum is het meest bekende voorbeeld. Een straat, plein, passage of traverse met uitsluitend winkels, beheerd door een particuliere onderneming en bewaakt door particuliere beveiligers. Die onderneming heeft namens de winkeliers meestal ook regels vastgesteld die er voor moeten zorgen dat er ongestoord gewinkeld wordt. En alleen gewinkeld wordt. Activiteiten die niet passen binnen dat kader kunnen worden verboden. Zwervers worden geweerd, evenals demonstraties en mensen die folderen in verkiezingstijd. Het is shoppen geblazen en anders ga je maar ergens anders heen.
Er zijn ook andere voorbeelden van privatisering van de openbare ruimte, zoals min of meer besloten woonerven, tuinen aan de binnenkant van een blok huizen, parken en plantsoenen die door de Gemeente in beheer gegeven zijn van omwonenden of speciaal daarvoor opgerichte groepen. Ten dele openbaar, maar met restricties die door particulieren worden opgelegd (sluiting na zonsondergang bv.). Dat gebeurt dan wel in overleg met de gemeente als eindverantwoordelijke voor de openbare ruimte.
Hoe de Gemeente die eindverantwoordelijkheid invult in die min of meer geprivatiseerde openbare ruimtes is voor mij een punt van zorg. Eigenlijk al sinds het bestaan van het Utrechtse winkelgebied Hoog Catharijne. Het hele stationsgebied is in feite een openbaar gebied, maar het is in handen van particuliere bedrijven, naast Corio, de beheerder van het winkelcentrum ook nog de NS. De Gemeente Utrecht heeft met die eigenaren afgesproken dat het gebied doorlopend toegankelijk is. Anders is het Centraal station ook onbereikbaar. Je mag er dus door lopen. Maar verder bepalen de eigenaars wat er daar wel en niet mag gebeuren. Straatmuzikanten kunnen worden weggestuurd. Folders uitdelen is in principe verboden. Demonstreren is daar ondenkbaar. Je zou het winkelend publiek maar hinderen. Ongehinderd zoveel mogelijk mensen zoveel mogelijk laten kopen is het enige uitgangspunt voor wat in deze openbare ruimte wel en niet is toegestaan.
Dat je ook elders kunt demonstreren, folders uitdelen, musiceren etc. is natuurlijk juist. Maar wie de openbaarheid zoekt voor dergelijke doelen kiest bij voorkeur plaatsen waar veel mensen zijn. Demonstreren op zaterdagmiddag op een industrieterrein is zinloos. De vraag is: wat betekent openbaarheid eigenlijk en welke consequenties verbindt de overheid daar aan voor de regelgeving?
Openbaar betekent volgens deze definitie: voor iedereen zonder onderscheid toegankelijk en in principe beheerd door de overheid, die daar ook de regels voor stelt. Die regels staan gewoonlijk in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en bepalen bijvoorbeeld dat demonstreren alleen mag na melding bij de politie, aanplakken alleen op de daarvoor bestemde borden en dat openbare dronkenschap, naakt lopen of vloeken verboden zijn. Dat laatste komt voor in streng christelijke gemeenten, maar is een paar jaar geleden onwettig verklaard en voor zover nog aanwezig dus puur symbolisch. Maar dit terzijde.
De vraag is hoe de gemeente dan nu met de openbaarheid omgaat in de vele inmiddels geprivatiseerde openbare ruimtes. Veel gemeenten hebben van harte meegewerkt aan deze privatisering omdat zij zo kunnen besparen op beheer, onderhoud en toezicht. De kortingen op het gemeentelijke budget maken het maar al te verleidelijk om het beheer van delen van de openbare ruimte in handen te leggen van particulieren. Bij plantsoenen en parken kan dat een positieve uitwerking hebben in de zin dat direct belanghebbenden dan hun verantwoordelijkheid nemen en er, ook voor hun eigen uitzicht of recreatie, iets moois van maken. Maar bij de grote stedelijke publiekstrekkers als winkelcentra rijst de vraag: waarom gelden daar niet dezelfde regels als twee straten verderop, waar geen sprake is van gemeenschappelijk door één bedrijf beheerde winkels. Hoog-Catharijne is qua eigendomsverhoudingen een hybride gebied. Zonder de gemeentelijke voorzieningen zijn de winkels niet te exploiteren. Het openbare karakter van het gebied is ook in het belang van de winkeliers. Regelgeving en handhaving is voor dit geprivatiseerde gebied uiteraard een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Net zo goed als je bewoners rond een half besloten parkje in een woonblok moet betrekken bij de regels die daar gelden hebben de winkeliers het recht hun eisen te stellen voor de straat waar zij gevestigd zijn. Maar de gemeente behoort de eindverantwoordelijkheid te dragen als het om ruimte gaat waar iedereen vrije toegang heeft. En binnen die eindverantwoordelijkheid valt ook de zorg die de overheid grondwettelijk is gegeven voor de vrijheid van meningsuiting. Over de uitvoering daarvan behoort met betrokkenen overlegd te worden, maar de uitingsvrijheid in de openbare ruimte is geen recht dat je kunt privatiseren.
25 mei 2012
D66 en GroenLinks riskeren een aanslag op de vrijheid van meningsuiting
Een van de onderdelen van het 'wandelgangenakkoord' dat vandaag in detail is gepubliceerd betreft de versoepeling van het ontslagrecht. D66 en Groenlinks pleiten daar al langer voor in de verwachting dat dit leidt tot betere kansen voor jongeren op de arbeidsmarkt. Als je iemand sneller kunt ontslaan neem je als werkgever ook makkelijker iemand in dienst. Dat is de redenering. Over dat beoogde effect verschillen de meningen. Eén mogelijk effect heeft daarbij tot nu toe weinig aandacht gekregen: de aanslag op de vrijheid van meningsuiting van werknemers. Hoe zwakker je positie tegenover de werkgever, hoe voorzichtiger je zult zijn in het leveren van kritiek. Het is zelfs de vraag of de werkgever daar blij mee moet zijn.
Enige tijd geleden ontsloeg Blokker een werknemer na een scheldpartij op zijn Facebookpagina. Het bedrijf kwalificeerde hij als 'hoerebedrijf', zijn teamleider als 'nepwout', 'kkhomo' en 'hoerestumperd', en dat allemaal omdat Blokker geen voorschot wilde geven op zijn loon. Voor het bedrijf was deze eruptie van de werknemer de bekende druppel die leidde tot een ontslagprocedure. De rechter bevestigde het ontslag, ondanks de inmiddels aangeboden excuses aan de teamleider en de verwijdering van de tekst. "Met vrijheid van meningsuiting heeft dit bericht niets te maken. Die vrijheid wordt overigens begrensd door de beginselen van zorgvuldigheid die [werknemer] jegens Blokker in acht dient te nemen." Aldus de Arnhemse rechtbank.
Je kunt van mening verschillen over de grenzen van de uitingsvrijheid van werknemers. Maar het zal duidelijk zijn dat de werkgever bij een versoepeling van het ontslagrecht, als de juridische procedure wordt ingekort, zijn eigen maatstaven veel makkelijker de doorslag zal kunnen geven bij een ontslag. "Het bevalt me niet wat je zegt, zoek maar een andere baan." De vrijheid van de werknemer zal worden beperkt tot de grenzen die de baas stelt. Dat betekent niet alleen een achteruitgang in de rechtspositie van werknemers, maar ook een aanslag op het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting.
Het gebruik van sociale media als Facebook vormt een hoofdstuk apart. De Arnhemse rechter heeft met zijn vonnis de trend gezet voor het behandelen van Facebook als een openbare bron. "Ook het argument van [werknemer] dat Facebook tot het privédomein van de werknemer behoort, is naar het oordeel van de kantonrechter onjuist, daar [werknemer] aldus miskent dat het privékarakter van Facebook betrekkelijk is, zo ook het begrip 'vrienden'." In dit geval had een 'vriend' geklikt en was de scheldpartij in de openbaarheid gekomen. Een dubieuze redenering, die heel wat lastiger tot een bevestiging van het ontslag had kunnen leiden als de werknemer ouderwets mondeling in het café had gescholden op zijn baas. Of zelfs in de bedrijfskantine. Nu zoveel mensen sociale media gebruiken als vervanging van de informele communicatie tussen vrienden die op straat, op het werk of in school met elkaar verkeren kun je je afvragen of hier geen bescherming nodig is. Natuurlijk zijn mensen daar op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor. Je moet je niet zo laten gaan, zou ik tegen een scheldende werknemer zeggen, ook niet in je informele contacten. Een wijze raad die als de emoties hoog oplopen wel eens vergeten kan worden. Moet je daarvoor op dezelfde manier gestraft worden als wanneer je scheldpartij in een ingezonden brief in de krant wordt gepubliceerd?
De eigen aard van de social media vraagt om een duidelijk onderscheid dat ook in de regelgeving tot uiting zou moeten komen. Arnoud Engelfriet meent dat het vonnis er anders zou hebben uitgezien als de scheldpartij via MSN bij vrienden terecht was gekomen. Dat is goed mogelijk, maar waarom? Wat is openbaar en wat is privé op de range van MSN of Ping tot en met Twitter? Als ik de bedoeling heb met vrienden te communiceren waarom zou ik dan niet, net als de brieven schrijvende generaties, het recht op het briefgeheim hebben? Twitter lijkt me, als je kijkt naar politici tenminste, een openbaar medium. Men roept iets de wereld in en hoopt dat zoveel mogelijk mensen het oppikken. Maar bij Facebook is dat veel minder duidelijk. En als nu blijkt dat werkgevers hun werknemers steeds vaker gaan volgen via dit soort media, dan is er wel degelijk een risico van aantasting van de vrijheid en de privacy van de werknemer. En als vervolgens dan met steun van vrijheidslievende partijen als D66 en GroenLinks het ontslagrecht wordt versoepeld, dan kan ik de kritiek van de vakbonden wel delen. Catalene Passchier, arbeidsvoorwaardencoördinator van de FNV wijst er in Vrij Nederland van deze week op dat het ontslagrecht vooral bedoeld was om willekeur te voorkomen. "We hebben met elkaar een systeem ingericht waardoor werknemers zich vrij kunnen uiten zonder dat ze het risico lopen dat ze meteen te horen krijgen: jij ligt er uit." Uiteindelijk speelt hier ook nog een werkgeversbelang. Het openlijk delen van kritiek op de gang van zaken in een bedrijf of op collega's is alleen maar in het voordeel van een gezonde bedrijfsvoering. Je moet er mee om kunnen gaan, dat wel. Maar de versoepeling van het ontslagrecht is in het voordeel van de werkgever met de lange tenen. Willekeur ligt op de loer.
Enige tijd geleden ontsloeg Blokker een werknemer na een scheldpartij op zijn Facebookpagina. Het bedrijf kwalificeerde hij als 'hoerebedrijf', zijn teamleider als 'nepwout', 'kkhomo' en 'hoerestumperd', en dat allemaal omdat Blokker geen voorschot wilde geven op zijn loon. Voor het bedrijf was deze eruptie van de werknemer de bekende druppel die leidde tot een ontslagprocedure. De rechter bevestigde het ontslag, ondanks de inmiddels aangeboden excuses aan de teamleider en de verwijdering van de tekst. "Met vrijheid van meningsuiting heeft dit bericht niets te maken. Die vrijheid wordt overigens begrensd door de beginselen van zorgvuldigheid die [werknemer] jegens Blokker in acht dient te nemen." Aldus de Arnhemse rechtbank.
Je kunt van mening verschillen over de grenzen van de uitingsvrijheid van werknemers. Maar het zal duidelijk zijn dat de werkgever bij een versoepeling van het ontslagrecht, als de juridische procedure wordt ingekort, zijn eigen maatstaven veel makkelijker de doorslag zal kunnen geven bij een ontslag. "Het bevalt me niet wat je zegt, zoek maar een andere baan." De vrijheid van de werknemer zal worden beperkt tot de grenzen die de baas stelt. Dat betekent niet alleen een achteruitgang in de rechtspositie van werknemers, maar ook een aanslag op het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting.
Het gebruik van sociale media als Facebook vormt een hoofdstuk apart. De Arnhemse rechter heeft met zijn vonnis de trend gezet voor het behandelen van Facebook als een openbare bron. "Ook het argument van [werknemer] dat Facebook tot het privédomein van de werknemer behoort, is naar het oordeel van de kantonrechter onjuist, daar [werknemer] aldus miskent dat het privékarakter van Facebook betrekkelijk is, zo ook het begrip 'vrienden'." In dit geval had een 'vriend' geklikt en was de scheldpartij in de openbaarheid gekomen. Een dubieuze redenering, die heel wat lastiger tot een bevestiging van het ontslag had kunnen leiden als de werknemer ouderwets mondeling in het café had gescholden op zijn baas. Of zelfs in de bedrijfskantine. Nu zoveel mensen sociale media gebruiken als vervanging van de informele communicatie tussen vrienden die op straat, op het werk of in school met elkaar verkeren kun je je afvragen of hier geen bescherming nodig is. Natuurlijk zijn mensen daar op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor. Je moet je niet zo laten gaan, zou ik tegen een scheldende werknemer zeggen, ook niet in je informele contacten. Een wijze raad die als de emoties hoog oplopen wel eens vergeten kan worden. Moet je daarvoor op dezelfde manier gestraft worden als wanneer je scheldpartij in een ingezonden brief in de krant wordt gepubliceerd?
De eigen aard van de social media vraagt om een duidelijk onderscheid dat ook in de regelgeving tot uiting zou moeten komen. Arnoud Engelfriet meent dat het vonnis er anders zou hebben uitgezien als de scheldpartij via MSN bij vrienden terecht was gekomen. Dat is goed mogelijk, maar waarom? Wat is openbaar en wat is privé op de range van MSN of Ping tot en met Twitter? Als ik de bedoeling heb met vrienden te communiceren waarom zou ik dan niet, net als de brieven schrijvende generaties, het recht op het briefgeheim hebben? Twitter lijkt me, als je kijkt naar politici tenminste, een openbaar medium. Men roept iets de wereld in en hoopt dat zoveel mogelijk mensen het oppikken. Maar bij Facebook is dat veel minder duidelijk. En als nu blijkt dat werkgevers hun werknemers steeds vaker gaan volgen via dit soort media, dan is er wel degelijk een risico van aantasting van de vrijheid en de privacy van de werknemer. En als vervolgens dan met steun van vrijheidslievende partijen als D66 en GroenLinks het ontslagrecht wordt versoepeld, dan kan ik de kritiek van de vakbonden wel delen. Catalene Passchier, arbeidsvoorwaardencoördinator van de FNV wijst er in Vrij Nederland van deze week op dat het ontslagrecht vooral bedoeld was om willekeur te voorkomen. "We hebben met elkaar een systeem ingericht waardoor werknemers zich vrij kunnen uiten zonder dat ze het risico lopen dat ze meteen te horen krijgen: jij ligt er uit." Uiteindelijk speelt hier ook nog een werkgeversbelang. Het openlijk delen van kritiek op de gang van zaken in een bedrijf of op collega's is alleen maar in het voordeel van een gezonde bedrijfsvoering. Je moet er mee om kunnen gaan, dat wel. Maar de versoepeling van het ontslagrecht is in het voordeel van de werkgever met de lange tenen. Willekeur ligt op de loer.
Abonneren op:
Posts (Atom)