28 januari 2022

Prioriteiten


Ministeries handelen een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) in gemiddeld 161 dagen af, terwijl dit eigenlijk in 28 dagen moet zijn gebeurd, met een mogelijke verlenging van nog eens 28 dagen. Dit blijkt uit een onderzoek van de Open State Foundation en het Instituut Maatschappelijke Innovatie (IMI). De onderzoekers analyseerden bijna duizend Wob-verzoeken die in de periode van oktober 2020 tot en met september 2021 op Rijksoverheid.nl zijn geplaatst. Hoelang het duurt voordat een verzoek is afgehandeld, verschilt per ministerie. Geen enkel ministerie haalt gemiddeld de wettelijk voorgeschreven termijn. Justitie en Veiligheid (188 dagen), Financiën (191 dagen) en Infrastructuur en Waterstaat (206 dagen) zijn over het algemeen het traagst met het vrijgeven van informatie. De omvang van de verzoeken speelt geen rol. Het is duidelijk dat er op de ministeries geen gevoel voor urgentie is bij de openbare verantwoording van het beleid. De onderzoekers bepleiten een ander uitgangspunt voor het openbaar maken van informatie. Zoals het nu is handelt de overheid vanuit het principe 'gesloten, tenzij....' Dat moet hoognodig veranderen in 'openbaar, tenzij'. 

Binnenkort wordt de nieuwe Wet Open Overheid van kracht. De geschiedenis van dit initiatiefvoorstel van GroenLinks en D66 laat ook goed zien hoe laag de prioriteit bij de overheid is als het om openbaarheid gaat. Het eerste voorstel is in 2012 ingediend. In 2016 heeft de Tweede Kamer de wet in eerste instantie aangenomen. De regering sputterde tegen vanwege de kosten en wist een uitsel van vijf jaar te bewerkstelligen voordat een aangepast wetsontwerp in de Eerste Kamer kon worden behandeld. De nieuwe versie is door de Eerste Kamer aangenomen op 5 oktober 2021 met alleen de stemmen van de christelijke partijen tegen. De actieve openbaarheid wordt versterkt door het verplicht stellen van openbaarmaking uit eigen beweging van bepaalde categorieën informatie. Overheidsorganen moeten een online beschikbaar register gaan bijhouden van de documenten en datasets waarover zij beschikken. En er komt ook een adviescollege dat zal toezien op de informatiehuishouding van het rijk en decentrale overheden.

Een ander voorbeeld van traag overheidshandelen is de wetgeving ter bescherming van klokkenluiders. 

19 januari 2022

Woorden met gevolgen


Onieuw is er ophef in de Tweede Kamer over uitspraken van Wilders. Eind december schreef hij over de nieuwe minister van Justitie Dilan Yeşilgöz: 'Een VVD-er van Turkse afkomst op Justitie. En nu maar hopen dat ze mijn beveiliging niet opheft want het liefste zien ze me natuurlijk onder het gras verdwijnen.' Vandaag in het Kamerdebat over de regeringsverklaring weigerde hij dit terug te nemen. Met 'ze' was de VVD bedoeld, zei hij. Die partij probeert hem al jaren uit de weg te werken. Vervolgens kwam er in zijn betoog over het coalitieakkoord opnieuw een aanval op de pers 'die zich gedraagt als lakei van de macht'. Toen hij daarna ook nog eens D66 Kamerlid Fonda Sahla aanviel op haar hoofddoekje met de uitspraak "We zijn het Nederlandse parlement. Met een hoofddoekje ga je maar in Saudi-Arabië in het parlement zitten" was de maat vol. Kamerleden vroegen Kamervoorzitter Vera Bergkamp dringend om in te grijpen. Bergkamp vond de opmerking van Wilders over de hoofddoek van hun collega 'niet respectvol', maar verder ging zij niet.

Wilders leeft van ophef. Zijn populariteit is voor een groot deel te danken aan zijn 'recht-voor-zijn-raap' taalgebruik. Hij is niet vies van scheldpartijen tegen gevestigde partijen, integendeel. Het is zijn handelsmerk. En het vermoeden is dat hij nu een tandje bijzet omdat hij vreest voor de concurrentie van FvD. Zijn islamofobie begint ook een beetje sleets te worden. 

Bergkamp zit met de vraag of zij de traditioneel grote vrijheid van Kamerleden moet gaan beknotten. De aandrang van de collega's wordt steeds groter. Dat heeft niet alleen te maken met de verruwing van de onderlinge verhoudingen in de Kamer. Het gaat vooral om het risico dat het grof geschut van sommige Kamerleden oplevert voor ontsporingen buiten de Kamer, bedreigingen op sociale media en fysieke bedreigingen die daar dan weer uit kunnen voortvloeien. 'Steeds minder deinzen Kamerleden ervoor terug de woorden van politici te verbinden aan wat er online én op straat gebeurt.'