De Tweede Kamer moet volgende week besluiten welke zaken nog afgehandeld kunnen worden zo lang er geen nieuw parlement is gekozen, de zogenaamde niet-controversiële zaken. Een van de lopende zaken is een wetsontwerp over politieke partijen waarin ook een mogelijk verbod is opgenomen. Eind juni belegde de Kamer daarvoor een rondetafelconferentie met experts. Afgaande op de persberichten na afloop kwamen die ook niet met eenvoudige oplossingen of adviezen. Ik neem dus aan dat het wetsontwerp over de verkiezingen heen getild gaat worden en dat een nieuw parlement het misschien pas over een jaar gaat behandelen.
Dan kunnen de kiezers er dus nog iets over zeggen, zou je denken. Maar ik betwijfel of het onderwerp geschikt zal worden geacht voor de verkiezingscampagne. Waarschijnlijker is dat we er voorlopig niets meer over horen. En dat is jammer, want het gaat hier wel over een wezenlijk onderdeel van de democratie: de vrijheid van burgers om zich rond hun gezamenlijk gedachtegoed te groeperen en vervolgens met een eigen organisatie te streven naar macht om hun programma in praktijk te kunnen brengen. De vrijheid van denken en de vrijheid om gedachten te verspreiden zijn hier in het geding.
Maar wat nu als dat programma er op gericht is de democratie met haar instituties om zeep te helpen. Moeten we er niet voor zorgen dat de democratie voldoende weerbaar is om dergelijke aanvallen te weerstaan? En zou dan in het uiterste geval een partij ook niet verboden moeten kunnen worden? Als die partij, zoals in het wetsontwerp staat 'de onafhankelijkheid van de rechtspraak ongedaan wil maken, zich verzet tegen een vreedzame machtsoverdracht of vrije verkiezingen belemmert.'
Er is veel te zeggen voor versterking van de weerbaarheid van de democratie. Of daar een mogelijk partijverbod bij hoort, ook als het bedoeld is als 'laatste redmiddel', wellicht voorafgegaan door andere sancties, zoals een van de experts adviseerde, weet ik nog niet. Het wetsvoorstel staat wel sterk in de reuk van recente aanvaringen tussen de gevestigde partijen en extreemrechts; en ook van zorgen over het afnemende vertrouwen van burgers in de politiek en het bestuur met als extreme uitlopers complottheorieën, door de AIVD bestempeld als „anti-institutioneel extremisme”. En de vraag is of je dit afnemende vertrouwen niet op een andere wijze zou moeten tegengaan, om te beginnen bijvoorbeeld door al die maatregelen en procedures aan te pakken die uitgaan van een wantrouwen van de overheid in de burgers. Of, zoals de Groningse bestuurskundige Bart-Jan Heine bepleitte, door het 'oplossend vermogen van de overheid' te vergroten door managers en consultants te ontslaan en meer wetenschappers in te zetten om aan een reeks van voortdurende problemen van burgers een einde te maken.
Om te laten zien dat een partijverbod noodzakelijk is en niet een puur symbolische geste om afstand te nemen van abjecte ideeën zou je op z'n minst eerst moeten nagaan of de Nederlandse wet niet al voldoende middelen biedt om de democratie te beschermen. Bedreiging, geweld, discriminatie, groepsbelediging, het kan in Nederland allemaal aangepakt worden. Wilders is voor groepsbelediging veroordeeld, evenals mensen die op sociale media politici met de dood hebben bedreigd. Zulke concrete, daadwerkelijke acties die de democratie ondermijnen kunnen dus bestraft worden. Wat terecht niet bestraft kan worden zijn opvattingen. En juist die 'antidemocratische en antirechtsstatelijke opvattingen' komen steeds weer terug in de pleidooien voor een partijverbod. Voorlopig ben ik nog niet overtuigd.