01 november 2008

Kabinet blijft morrelen aan de vrijheid van meningsuiting


Het kabinet ziet er (godzijdank) van af het in onbruik geraakte verbod op godslastering een nieuw leven te geven. Maar het voornemen om nu de anti-discriminatiebepaling, die het beledigen van bepaalde groepen strafbaar stelt, uit te breiden kan een even grote aanslag betekenen op de vrijheid van meningsuiting. Straks moet het artikel ook bescherming van de godsdienstige gevoelens bieden als de belediger niet expliciet een bepaalde groep noemt, schrijft Hirsch Ballin aan de Tweede Kamer. Het lijkt er op dat het kabinet zo vasthoudt aan het oorspronkelijke motief voor de wetswijziging zoals Hirsch Ballin dat heeft verwoord: mensen kunnen niet alleen ernstig gekwetst worden door iets over henzelf te zeggen, maar ook over wat hun heilig is. En daartegen wil de staat hen beschermen.
De minister van Justitie heeft kennelijk ingezien dat het oppimpen van artikel 147 een doodlopende weg zou worden gezien het feit dat dit totaal verouderde verbod onmogelijk was te handhaven. Het leidt in feite tot ongelijke behandeling van gelovigen en ongelovigen. De teleurstelling van de christelijke fracties is dus begrijpelijk.
Maar als het niet rechtsom kan, dan maar linksom, heeft de minister gedacht. Als we de strafbaarheid van een beledigende uiting volgens het anti-discriminatieartikel niet meer hoeven te koppelen aan een met name genoemde groep, dan kan het kwetsen van gelovigen in het algemeen in wat voor hen heilig is ook vervolgd worden. Zo wordt echter de stap gezet van een aanval op een bepaalde groep mensen naar een aanval op de ideeën die mensen aanhangen of de gevoelens die zij koesteren. Het anti-discriminatieartikel moet bepaalde groepen mensen beschermen en iedereen gelijke kansen garanderen, oorspronkelijk alleen groepen op basis van ras en etnische herkomst. Het is voor zover ik weet nooit bedoeld geweest om ideeën of gevoelens te beschermen. Dat onderscheid is niet onbelangrijk. Daadwerkelijke achterstelling van bepaalde groepen is moreel onaanvaardbaar en brengt de stabiliteit van de samenleving in gevaar. Het kunnen aanvechten van (de heiligheid van) ideeën of gevoelens is echter een voorwaarde voor het vrije debat dat een democratie nodig heeft. Als het kwetsen van mensen op grond van wat hun heilig is strafbaar wordt gesteld betekent dat een aanzienlijke beperking van de vrijheid van meningsuiting. Iedereen die iets onaardigs wil zeggen over gelovigen moet zich bedenken wat hiervan de gevolgen kunnen zijn. Columnisten, cabaretiers en cartoonisten lopen een aanzienlijk risico omdat zij elke keer als een gelovige zich gekwetst voelt klachten kunnen verwachten en als het tegenzit vervolging. Het gevolg zal zijn: meer zelfcensuur, minder kritiek op religieus onderbouwde ideologieën en volharding in het denken bij orthodoxe gelovigen. In welke eeuw leven we eigenlijk?

3 opmerkingen:

Jos van Dijk zei

Inmiddels heb ik de brief van Hirsch Ballin aan de Tweede Kamer gelezen. De minister, die beweert zowel het vrije woord als de gelijke behandeling te respecteren, schrijft dat hij “belediging van een gezamenlijke eigenschap” van een groep mensen wil verbieden. Nu is alleen rechtstreekse belediging van de groep strafbaar. Maar wat moeten we ons voorstellen bij “belediging van een gezamenlijke eigenschap”? De minister geeft het voorbeeld van homofilie. Als je homofilie betitelt als een “vieze vuile zonde” beledig je alle homofielen, zegt hij. Maar kunnen we die redenering wel doortrekken naar een eventuele belediging van gelovigen? Geloof is toch geen ‘eigenschap’? Geloof bestaat uit ideeën, gevoelens zo u wilt. Het strafbaar maken van de belediging van ideeën is naar mijn mening een ernstige aantasting van de vrijheid van meningsuiting. En als het dan ook nog om bepaalde, godsdienstige, ideeën gaat is dat strijdig met het recht op gelijke behandeling . Waarom zou je het ene idee wel belachelijk mogen maken en het andere niet? Columnisten, cartoonisten, publicisten en allen die zich wel eens over het geloof uitlaten mogen hopen dat voor dit plan geen meerderheid te vinden is.

dijkje zei

Het grote probleem met dit wetsartikel is volgens mij het begrip "kwetsen". Dat is nl. individueel bepaald. De een kan zich door een opmerking beledigd voelen, de ander lacht erom.
Maar wat vind je van de actie van Dijksma van vandaag? Dat er een folder teruggehaald wordt op verzoek van Wilders, omdat zijn film Fitna als eenzijdig en respectloos bestempeld wordt. Dat is hij toch ook? Hij heeft toch geen respect voor moslims? De folder noemde Hitler in dezelfde zin. Dat is misschien op het scherpst van de snede, maar dat moet kunnen. Wilders debatteert zelf ook altijd op het scherpst van de snede.

Jos van Dijk zei

Ik heb het kamerdebat gelezen over die vergelijking van Wilders met Hitler. Dijksma en alle kamerleden vinden het onacceptabel. Verdonk maakt reclame voor mijn boek: "Dit kan niet en dit mag niet. Een vergelijking van een van onze parlementariërs (met Hitler, bedoelt ze, JvD)is onacceptabel. Er is maar één mogelijkheid, namelijk dat u en uw collega-ministers direct de subsidie stopzetten." Noch Dijksma noch de kamerleden nemen de moeite om een argument te geven. Is het wijzen op de overeenkomstige strekking van bepaalde uitingen dan niet geoorloofd? Ik krijg het idee dat Kamerleden bij dit soort kwesties alleen nog maar kijken naar het imago van zichzelf, hun collega's en de kamer als geheel.