30 april 2015

Tolerantie vroeger en nu

Op zijn verjaardag ondertekende koning Willem-Alexander in Dordrecht een verklaring die ontleend is aan de Eerste Vrije Statenvergadering die daar in 1572 is gehouden. De verklaring luidt als volgt:

“In 1572 werd in een hof in Dordrecht de basis gelegd voor een onafhankelijk land. Waar je vrij bent om te denken wat je denkt te geloven wat je gelooft en te zijn wie je bent.
Vrijheid en tolerantie horen bij Nederland, daar teken ik voor!”
De Statenleden sloten zich op die vergadering in 1572 aan bij Willem van Oranje. Hij hechtte veel waarde aan de vrijheid van godsdienst. En hij wilde de steun van de Staten van Holland om tegen de Spanjaarden ten strijde te trekken. De vergadering wordt beschouwd als het startpunt van een onafhankelijke Staat der Nederlanden. In 1579 volgde de Unie van Utrecht met een eerste soort grondwet en in 1581 is de definitieve afscheiding vastgelegd in het "Plakkaat van Verlatinghe". De vrijheid van godsdienst was een belangrijke drijfveer voor de opstandelingen om zich los te maken van de Spaanse overheersing.


Vrijheid en tolerantie zijn principes waarop de Nederlandse staat is gebouwd. Dat heeft het koninklijk paar nu nog eens bevestigd. Maar tot op de dag van vandaag blijkt het lastig voor de staat om die principes in praktische wetten en maatregelen te vertalen. De realisering van een tolerante samenleving blijft een worsteling die heel wat meer vereist dan een handtekening. 

Na de vrijheid van denken en geloven is in de 19e eeuw ook de vrijheid van meningsuiting als grondrecht voor alle burgers vastgelegd. Bij de verworvenheden van de Franse Revolutie hoort nadrukkelijk het idee van staatsonthouding inzake het denken en het geloof van de burgers en alle uitingen daarvan. De staat hoort zich in beginsel niet met de vorming en uiting van ideeën van zijn burgers te bemoeien.

De vrijheid van denken en geloven is onomstreden. De uitingsvrijheid is wel begrensd door de wet. Wat we nu echter zien is dat, uit vrees voor het effect van bepaalde uitingen,  ook de vrijheid van denken en geloven onder druk komt te staan. Maatschappelijk, als radicalisme leidt tot verminderde tolerantie. En politiek, als in reactie op maatschappelijke onrust de wetten worden aangescherpt om de invloed van radicale ideeën te temperen. De vraag is opnieuw urgent geworden hoe ver de staat mag gaan in de bemoeienis met het denken en geloven van de burgers.

Bart Jan Spruyt vond, in zijn reactie op de ondertekening van de tolerantieverklaring in Dordrecht, dat Nederlandse politici een blinde vlek hebben voor het belang van de vrijheid van religie. Hij gaf als voorbeeld de kwestie van de gewetensvrijheid van 'weigerambtenaren' die vanwege hun geloof geen homostellen willen trouwen. En hij noemde verder de nog steeds omstreden jongensbesnijdenis.

De kwestie van de weigerambtenaren vind ik lastig. Als er geen sprake is van schade aan anderen zou je ruimte moeten bieden aan gewetensvrijheid. Een ambtenaar mag in zijn functie als vertegenwoordiger van de overheid geen onderscheid maken tussen homo- en heteroparen. Maar je kunt mensen moeilijk dwingen tot andere gedachten over het huwelijk. Er is veel gesproken over praktische oplossingen, maar uiteindelijk heeft het principe het gewonnen. Toch vind ik het ontslag van een ambtenaar, uitsluitend omdat zijn persoonlijk geweten niet in overeenstemming is met de geldende wet, dubieus. In het geval van de jongensbesnijdenis vind ik een verbod veel eenvoudiger te verdedigen. Hier gaat het recht om zelf te beslissen over aantasting van het lichaam boven de religieuze opvattingen van de ouders. Nog afgezien van de vraag of besnijdenis een gewetenskwestie is of meer een met religieuze gevoelens omgeven culturele traditie.

Ik zie de 'blinde vlek' van politici inzake de vrijheid van denken en geloven meer in het onderschatten van de maatschappelijke intolerantie die ingegeven wordt door botte vreemdelingenhaat. De afkeer van vreemde culturen en godsdiensten kan zo ver gaan dat je volgens sommigen in dit land niet "mag zijn wie je bent", om het in de termen van de Dordtse verklaring te zeggen. Wat ik nog wel eens mis is de onvoorwaardelijke afwijzing door politici en overheidsdienaren van alle tendensen om mensen uit te sluiten en te veroordelen, puur en alleen om wat zij denken of geloven.

In een recent debat over vrijheid van meningsuiting stelde Diederik Samsom dat de overheid een balans moet vinden tussen vrijheid en veiligheid. Ik citeer het verslag: "Wanneer het bijvoorbeeld gaat om een spreker met gevaarlijke ideeën die komt te staan voor een ontvankelijk publiek, levert dat volgens Samsom “een giftige cocktail” op. Het is dan aan de overheid om daar iets aan te doen, bijvoorbeeld door te verhinderen dat iemand ons land in komt."

Hoe reëel is het gevaar van deze "giftige cocktail"? Gaat het om garanties op veiligheid of gaat het om het bezweren van angst? Ik begrijp dat Samsom en andere politici, onmachtig om alle risico's op terroristische misdaden uit te bannen,  angstige burgers gerust willen stellen. Maar we laten de terroristen winnen als dat ten koste gaat van grondwettelijke vrijheden en de onderlinge tolerantie in een pluriforme samenleving. Van een democratisch politicus verwacht ik expliciete steun voor deze vrijheden als hij of zij reageert op de veelvuldig voorkomende en opgeklopte verontwaardiging over afwijkende standpunten. Tolerantie betekent dat je gedachten waar je het hartgrondig mee oneens bent desondanks toelaat. Die ruimte eisten de Statenleden in 1572 op voor hun godsdienst en in feite gaat het nu nog steeds om datzelfde principe.

De 'blinde vlek' van sommige politici is volgens mij de 'cocktail' van vreemdelingenhaat, angst en intolerantie die Nederland nu al meer dan een decennium vergiftigt.






Geen opmerkingen: