31 mei 2018

Een dikke huid

De Amerikaanse rechtsgeleerde Nadine Strossen debatteerde in Brussel met Europees commissaris voor Justitie Věra Jourová, die de strijd heeft aangebonden met 'hate speech'. In De Volkskrant waarschuwt Strossen voor het gemak waarmee allerlei uit moreel oogpunt onwelvoeglijke uitingen tegenwoordig onder de noemer van 'hate speech' worden gebracht. ‘Het wordt in het dagelijkse spraakgebruik een vergaarbak voor alles wat mensen verfoeien.’ Ze keert zich tegen wetgeving die haatzaaien moet inperken. Volgens haar werkt dat averechts en is het ook een onaanvaardbare vorm van overheidscensuur.

Strossen, voormalig voorzitter van de burgerrechtenbeweging American Civil Liberties Union (ACLU), heeft een belangrijke boodschap voor links. Nu claimt populistisch rechts in het debat over haatzaaien de vrijheid van meningsuiting. Alle linkse verontwaardiging over haatdragende boodschappen wordt met een beroep op de uitingsvrijheid even verontwaardigd afgewezen. Rechtse politici presenteren zich 'als martelaar van het vrije woord en dat levert sympathie op. Oppervlakkig gezien lijkt het een overwinning wanneer haatzaaiers geen podium krijgen, maar op de lange termijn helpt het hen juist.’
Daarbij komt dat alle wetgeving op dit gebied vaag en ruim geformuleerd zal moeten worden. Je kunt nu eenmaal geen letterlijke teksten in verbodbepalingen onderbrengen. Het betekent dat wetgeving tegen 'hate speech' een ruime interpretatie mogelijk maakt. En die kan volgens Strossen door de staat, afhankelijk van de politieke wind, naar believen ingezet worden, evengoed tegen links als tegen rechts. Ze geeft het voorbeeld van Franse wetgeving die de veroordeling van een Palestijnse activist mogelijk maakte wegens kritiek op de staat Israël. 

Strossen:
‘Het is heel simpel. Wanneer we de overheid toestaan om namens de meerderheid te bepalen welke ideeën impopulair, gevaarlijk of beangstigend zijn, dan is geen enkel idee meer veilig – en zeker niet de ideeën die opkomen voor het belang van een minderheid. Daarom hebben juist mensen van een politieke, etnische of religieuze minderheid het grootste belang bij een overheid die voor vrije meningsuiting staat.’
Moeten we de haatpredikers dan hun gang maar laten gaan? Het open en vrij met elkaar discussiëren behoort tot het wezen van de democratie. Daar moet je volgens Strossen niet aan tornen. Haatzaaien hoef je echter niet te laten passeren. Je kunt er tegenin gaan. 'De beste manier om ons te verzetten tegen de haat is door méér meningsuiting en tegenspraak te organiseren. We zullen ons moeten verzetten door in gesprek te gaan.’ En wees er niet bang voor. We zullen mensen moeten leren om zichzelf weerbaar te maken, om te reageren en een belediging of argument te weerleggen. 'Je moet dus leren een dikkere huid te kweken en weerwoord te bieden.'

Maar

Het standpunt van Nadine Strossen spreekt mij aan. Het gaat uit van de kracht van het vrije debat waarin in principe alle uitingen gelijk worden behandeld. Ik zie dat met haar als een links standpunt dat de emancipatie van individu en groep alleen maar bevordert. Maar ook bij links zien we regelmatig heimelijke verlangens naar een ongelijke behandeling van uitingen, het uitsluiten van bepaalde standpunten in het maatschappelijk debat. Je mag wel alles zeggen, maar....En wat daarna komt is niet zelden geïnspireerd door morele overwegingen of gevoelens. Subjectief, tijd-, plaats- en milieugebonden. En dus wat mij betreft wel onderdeel van het vrije debat maar niet inzetbaar om eenzijdig grenzen te stellen voor de uitingsvrijheid van tegenstanders in het debat.

Toch heb ik ook een maar... Ik zie anders dan Nadine Strossen toch wel een grens aan de vrijheid van het debat. Een uiting die anderen verhindert deel te nemen aan het debat kunnen we, juist vanwege het principe van het vrije debat, niet zomaar laten passeren. Dat kan een bedreiging zijn, dat kan het aanjagen van angst zijn, dat kan ook een zware persoonlijke belediging zijn, smaad of laster die voortzetting van het debat in de praktijk onmogelijk maakt. Wie de ander monddood wil maken handelt tegen het principe van de uitingsvrijheid. Daarom is het toch goed dat er minimale wettelijke beperkingen zijn die door onafhankelijke rechters kunnen worden toegepast.

Geen opmerkingen: