Het gedwongen vertrek van twee Kamerleden van de PvdA die hun kritisch commentaar op minister Asscher niet wilden terugnemen is bijzonder pijnlijk voor de partij die zich er bij monde van diverse voormannen altijd op heeft laten voorstaan "de boel bij elkaar te houden". De partij is niet bij machte een goed antwoord te vinden op de groeiende diversiteit in de samenleving en een publieke opinie die lijkt aan te dringen op homogenisering van de Nederlandse samenleving. Bij alle aandacht voor het functioneren van de betrokken Kamerleden blijft het optreden van minister Asscher jammer genoeg wat onderbelicht. De crisis in de partij begint namelijk bij zijn stellingname tegen het beleid van enkele Turkse verenigingen in Nederland.
Asscher is van mening dat Turkse organisaties zoals Diyanet, de Fethullah Gülenbeweging, de Süleymanci beweging en de islamitische stichting Milli Görüs niet bijdragen aan de integratie van Turkse Nederlanders. Deze verenigingen bevorderen het vasthouden aan de Turkse identiteit en dragen er volgens hem toe bij dat er een parallelle samenleving ontstaat. Asscher vermoedt ook de "lange arm van de Turkse overheid" in deze organisaties. Hij wil ze daarom goed in de gaten houden.
Behalve van de weggestuurde Kamerleden Kuzu en Öztürk horen we helaas weinig kritiek op deze stellingname. Het integratiebeleid van de PvdA zou er mee gediend zijn als men bereid is dieper in te gaan op de waarheid en de betekenis van Asscher's waarnemingen. Uiteindelijk gaat het om de vraag hoe zwaar je identiteit weegt in een multiculturele samenleving. Ooit stond ook de PvdA achter het streven naar 'integratie met behoud van de eigen identiteit'. Die formule is sinds Fortuyn in het ongerede geraakt. Maar wat was er mis mee? Behoort het niet tot de kernwaarden in onze samenleving om nieuwkomers op te nemen met respect voor hun eigenheid? Wat betekent de kernwaarde diversiteit dan eigenlijk? Moeten immigranten hun identiteit volledig loslaten? Hoe zouden we in de jaren vijftig in Nederland gereageerd hebben als een Australische of Canadese minister gezegd zou hebben dat hij verenigingen van Nederlandse immigranten beter in de gaten wilde houden omdat ze Nederlanders te veel bonden aan het land van herkomst?
Het probleem bij het integratiebeleid van achtereenvolgende regeringen is dat het veel te zwaar inzet op bepaalde cultuurelementen (denken, meningen, geloof) in verhouding tot werk, onderwijs en daadwerkelijke discriminatie. Ook Asscher toont zich veel te gevoelig voor de publieke opinie die integratie vooral in termen ziet van "denken en doen zoals de autochtone Nederlanders". De overheid dient zich juist op het terrein van de cultuur terughoudend op te stellen en zich niet te bemoeien met de identiteitsbeleving van haar burgers. Ik ben het dan ook eens met Trouw-commentator Goslinga die schrijft dat Asscher met zijn standpunt dichtbij staatsdwingelandij komt. "Er lijkt sprake van strijdigheid met twee van de belangrijkste
grondrechten van burgers, de vrijheid van vereniging en de
religievrijheid." Als kritiek daarop leidt tot uitsluiting is vervolgens ook de vrijheid van meningsuiting in het geding, zoals de betrokken Kamerleden terecht hebben opgemerkt. Interessant is nog wel dat Goslinga de link legt met de in confessionele kringen veel geroemde "soevereiniteit in eigen kring". Zou het CDA anders omgaan met Turkse organisaties dan Asscher?
[foto: Nederlandse emigranten arriveren in Australië, februari 1952, Nationaal Archief]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten